Schadevergoeding beleggingspolis belast als vervanging van gederfde periodieke uitkeringen.

Datum: 30 mei 2024 

Leestijd zes minuten 

Schadevergoeding uit hoofde van schikking na klacht over beleggingspolis is belast als periodieke uitkeringen en verstrekkingen omdat sprake is van compensatie voor de geëxpireerde beleggingsverzekering, die is uitbetaald ter vervanging van gederfde periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 3.102, lid 1 Wet IB 2001) dan wel als nabetaling van de periodieke uitkeringen en verstrekkingen zelf. 

Klachtenprocedure jegens verzekeraar vanwege vermogensschade door het verstrekken van verkeerde informatie en nalatigheid in zorgplicht

X sloot in 1997 beleggingsverzekering met lijfrenteclausule af bij een verzekeraar. De totale inleg bedroeg € 21.839. Op 1 januari 2013 expireerde deze beleggingsverzekering. De uitkering bedroeg € 19.834 en werd omgezet in een direct ingaande lijfrente. X diende een klacht in tegen de verzekeraar vanwege geleden vermogensschade door het verstrekken van verkeerde productinformatie bij het afsluiten van de verzekering en nalatigheid van de verzekeraar in zijn zorgplicht. Uiteindelijk treffen X en de verzekeraar een schikking en sluiten een vaststellingsovereenkomst (VSO). De verzekeraar kent X een compensatie toe van € 14.000 ter definitieve afdoening van al hetgeen partijen over en weer uit hoofde van hun geschil van elkaar te vorderen hebben. De VSO bevat een bepaling dat de eventuele fiscale gevolgen van de uitbetaling van dit bedrag voor rekening en risico van X komen. Bij de uitbetaling van het bedrag houdt de verzekeraar op grond van de VSO rekening met kosten en in te houden loonheffing. In de VSO staat voorts dat X na de betaling van de overeengekomen compensatie geen andere bedragen meer kan vorderen naar aanleiding van de ingediende klacht en dat sprake is van finale kwijting.
De verzekeraar betaalt uiteindelijk aan X een bedrag van € 11.550 naar aanleiding van de VSO. Hierop houdt de verzekeraar € 2.166 aan loonheffing in. Daarnaast betaalt de verzekeraar een bedrag van € 2.450 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van X als vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.

X neemt de ontvangen schadevergoeding niet op in zijn aangifte IB/PVV

X doet in 2018 aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Hij neemt daarin het van de verzekeraar ontvangen bedrag van € 11.550 niet en de ingehouden loonheffing wel op. De inspecteur wijkt af van de aangifte en rekent het bedrag van de compensatie van € 11.550 tot de inkomsten uit vroegere arbeid. Het bezwaar en beroep dat X aantekent, heeft geen succes. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond en de rechtbank doet hetzelfde met het hier tegen ingestelde beroep.

X gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Hij vindt dat de inspecteur het bedrag van € 11.550 ten onrecht tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning rekent. Volgens hem is geen sprake van een belaste uitkering die direct verband houdt met de beleggingsverzekering, maar van een onbelaste schadevergoeding naar aanleiding van de klachtenprocedure. Daarbij beroept hij zich mede op het gelijkheidsbeginsel omdat in soortgelijke gevallen, waarin door andere belastingplichtigen een VSO is gesloten met hun verzekeraar het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag niet in de inkomstenbelasting is betrokken.

Hof verklaart hoger beroep ongegrond

Het Hof begint met de constatering dat bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen als inkomen uit werk en woning worden aangemerkt. Termijnen van lijfrenten vallen onder deze periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 3.100, lid 1 Wet IB 2001). Dat geldt ook voor hetgeen wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of te derven periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 3.102, lid 1 Wet IB 2001).

Volgens het Hof was de kern van de door X tegen de verzekeraar ingediende klacht dat hij vermogensschade leed door verkeerde productinformatie  en dat de verzekeraar zijn zorgplicht schond.  Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit dat de compensatie direct verband houdt met de afgesloten beleggingsverzekering, zodat de compensatie ingevolge artikel 3.102, lid 1 Wet IB 2001 jo. Artikel 3.100 Wet IB 2001 onderdeel uitmaakt van de belaste periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Er is volgens het Hof sprake van een compensatie voor de geëxpireerde beleggingsverzekering, die is uitbetaald ter vervanging van gederfde periodieke uitkeringen en verstrekkingen dan wel als nabetaling van de periodieke uitkeringen zelf. Dat, zoals X aanvoert, voor de verzekeraar administratief-technische redenen en het belang om hoge proceskosten en negatieve publiciteit te voorkomen de motieven waren om de compensatie op deze wijze vorm te geven, doen volgens het Hof - wat daar ook van zij – er niet aan af dat de compensatie zijn grondslag vindt in de beleggingspolis

Tenslotte oordeelt het Hof dat X niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast ten aanzien van de schending van het gelijkheidsbeginsel. X onderbouwde deze schending onvoldoende. Uit de door X overgelegde geanonimiseerde stukken van anderen blijkt niet dat de aan hen uitgekeerde bedragen niet in de heffing van inkomstenbelasting zijn betrokken. X heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan het Hof kan oordelen dat de inspecteur ten aanzien van derden op dit punt begunstigend beleid voerde.

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Commentaar

Dat X ontevreden was over zijn uitkering, die na zestien jaar minder bedroeg dan het ingelegde bedrag, valt te begrijpen. En hij was niet de enige. Diverse Stichtingen en andere belangenbehartigers streden gedurende vele jaren voor compensatie. Gezien de recente schikkingen van diverse verzekeraars in de woekerpolis dossiers is dit zeer actuele uitspraak. In vrijwel alle in dit kader afgesloten VSO’s zal zijn opgenomen dat de eventuele fiscale gevolgen van de uitbetaling van de overeengekomen compensatie voor rekening van de ontvanger zijn. Dat maakt, met name voor deze ontvangers, de vraag hoe een dergelijke uitkering fiscaal gekwalificeerd moet worden van groot belang. De uitspraak van het Hof Den Bosch in deze zaak past in het rijtje Rechtbank Zeeland-West Brabant 23 november 2022 en Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2017 en is als zodanig niet verrassend.

De rechtbank Zeeland-West Brabant oordeelde in een geval waarin de verzekeraar “om haar moverende redenen zonder schuld te erkennen ervoor koos om belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten te geven” sprake was van een aangewezen periodieke uitkering als bedoeld in artikel 3.102 Wet IB 2001 en niet van een schadevergoeding ter beëindiging van  de klacht om zo verdere imagoschade en hoge kosten te vermijden. Het bedrag was volgens de rechtbank uitgekeerd als tegemoetkoming in het kader van de lijfrentepolis en maakt daarvan onderdeel uit. Daarom merkte de rechtbank de uitkering aan als belastbare periodieke uitkering.

Hof Arnhem-Leeuwarden bepaalde onder verwijzing naar artikel 3.102 Wet IB 2001 dat “nu niet in geschil is dat de door belanghebbende afgesloten levensverzekeringen zijn aan te merken als lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 de uitkeringen uit hoofde van die verzekeringen belast zijn, ook als deze in één bedrag worden uitgekeerd”. Daaronder valt volgens het Hof ook een tegemoetkoming vanwege bovenmatige kosten uit hoofde van een collectieve compensatieregeling.

Kortom een niet onlogische en niet onverwachte uitspraak van het Hof Den Bosch, die wellicht voor diverse deelnemers aan de onlangs afgesloten schikkingen een bittere pil is nu hun vergoeding niet bruto, maar netto uitgekeerd wordt. De betrokken verzekeraars zijn immers inhoudingsplichtig.

Auteur: Herman Kappelle.

Bron: Hof Den Bosch, 8 mei 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1590

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 30 mei 2024

Samenvatting: Schadevergoeding uit hoofde van schikking na klacht over beleggingspolis is belast als periodieke uitkeringen en verstrekkingen omdat sprake is van compensatie voor de geëxpireerde beleggingsverzekering, die is uitbetaald ter vervanging van gederfde periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 3.102, lid 1 Wet IB 2001) dan wel als nabetaling van de periodieke uitkeringen en verstrekkingen zelf.