Kapitaal streefregeling zonder expliciet genoemde rekenrente moet op marktrente

Datum: 11 september 2023

Leestijd 7 minuten

Streefregeling op eindloonbasis kent in de offerte een rekenrente van 6%, maar dit percentage is niet als zodanig opgenomen in de pensioenbrief. Uit een brief van (destijds) PVK (thans DNB) volgt dat het doelvermogen van een ter dekking van een streefregeling afgesloten kapitaalverzekering alleen gebaseerd mag zijn op een hogere rente dan de actuele marktrente als deze hogere rente deel uitmaakt van de pensioentoezegging en gelet op de lange termijn en ervaringscijfers prudent is.

 

Streefregeling

X treedt op 1 januari 1992 in dienst bij (een rechtsvoorganger van) Y NV. Zij krijgt een voorstel voor een volledig verzekerde pensioenvoorziening in de vorm van een op 16 augustus 1995 gedateerde offerte van een levensverzekeraar. In de offerte was sprake van een op te bouwen van ruim Hfl 28.000 op basis van een pensioenpercentage per dienstjaar van 1,75, een totale dienstperiode van 31 jaar en zes maanden en een pensioengrondslag van
Hfl. 51.000. De offerte bevatte onder het kopje ‘pensioenverzekering’ de volgende bepaling: “Voor de te verzekeren pensioenen wordt een kapitaalverzekering gesloten. De hoogte van het kapitaal bij in leven zijn van de verzekerde op de pensioendatum is zodanig vastgesteld, dat er te zijner tijd voldoende kapitaal is voor de aankoop van de verzekerde pensioenen vanaf de pensioendatum”. Een dergelijke regeling wordt een streefregeling genoemd. Er is sprake van beoogde pensioenaanspraken op basis van een salaris-diensttijd systematiek, die zijn verzekerd door middel van een kapitaalverzekering. De pensioengerechtigde heeft op de pensioendatum recht op de pensioenen die uit hoofde van dit verzekerde kapitaal op basis van de dan geldende berekeningsgrondslagen kunnen worden aangekocht.

Het verzekerde kapitaal bij in leven zijn van de verzekerde op de pensioendatum staat in guldens uitgedrukt in de offerte, met de vermelding dat bij het vaststellen ervan rekening is gehouden met een rekenrente van 6%. Tevens vermeldt de offerte onder het kopje ‘salarisverhogingen’; “Toekomstige salarisverhogingen kunnen tot gevolg hebben dat de pensioenaanspraken wijzigen. In dat geval kan de pensioenverzekering zonder nieuwe medische waarborgen worden aangepast”. Op 26 september 1995 ondertekenen X en Y NV een aanvraagformulier voor een dekking volgens de offerte van 15 augustus 1995.

Op 26 januari 1996 brengt de pensioenverzekeraar via Y NV een nieuwe offerte voor X uit. Deze offerte wijkt op veel punten af van de door X en Y NV aanvaarde offerte van 15 augustus 1995. Y NV ondertekent deze offerte wél, maar X niet. Vervolgens geeft de pensioenverzekeraar in 1996 een polis af.

 

Standpunt Pensioen- en Verzekeringskamer inzake streefregelingen 

Op 20 december 2000 publiceert de (toenmalige) Pensioen en Verzekeringskamer (PVK) een brief aan de onder toezicht staande pensioenverzekeraars. Daar stelt de PVK dat een streefregeling feitelijk uitwerkt als een middelloon of eindloonregeling omdat het te verzekeren kapitaal gebaseerd is op een bepaald te bereiken pensioenniveau. Dat betekent volgens de PVK dat op dergelijke verzekeringen de bepalingen van evenredige opbouw van toepassing zijn. Daarom moet van jaar tot jaar ten minste het kapitaal corresponderend met het tijdsevenredige deel van de streefregeling (dus inclusief eventuele backservice) en inclusief de daarop betrekking hebbende kosten afgefinancierd moet zijn.

In een brief aan het Verbond van Verzekeraars van 8 september 2004 herhaalt de PVK dit standpunt en voegt daaraan toe; “Het doelvermogen moet gebaseerd worden op de actuele salaris diensttijd gegevens en realistische grondslagen en in elke geval jaarlijks worden geactualiseerd. Het doelvermogen mag gebaseerd worden op een hogere rente dan de actuele marktrente onder voorwaarde dat i) deze rente, gelet ook op de langere termijn ervaringscijfers prudent is en ii) de gehanteerde rente onderdeel uitmaakt van de toezegging (schriftelijk). Indien dit niet het geval is, zal het doelvermogen op de actuele marktrente berekend moeten worden en zal bij de jaarlijkse actualisering van het doelvermogen ook steeds de dan actuele marktrente in aanmerking moeten worden genomen.”

Aanpassing pensioenovereenkomst als gevolg van gewijzigde wetgeving

In mei 2004 stuurt de salarisadministrateur van Y NV een concept pensioenbrief aan X waarbij hij aangeeft dat als gevolg van de nieuwe pensioenwetgeving per 1 juni 2004 pensioenregelingen moeten voldoen aan het zogenoemde Witteveen-kader. Hij vraagt X om de pensioenbrief met spoed te ondertekenen. X reageert hierop met een aantal vragen, die de salarisadministrateur doorstuurt aan de pensioenadviseur van Y NV. Deze antwoordt hierop aan X; “Het betreft een eindloontoezegging. De storting van de backservice koopsommen wordt niet in de pensioenbrief vermeld, maar zal bij elke salarisverhoging moeten worden voldaan”.

In de nieuwe pensioenbrief is verder opgenomen dat deze alle vóór de genoemde ingangsdatum van deze regeling gedane toezeggingen vervangt, waaraan X dan ook geen enkele recht meer kan ontlenen. Tevens is met zo veel woorden opgenomen dat, mochten de verzekerde kapitalen te zijner tijd lager of hoger zijn dan nodig is om volgens de dan bij verzekeraars geldende individuele lijfrentetarieven de toegezegde beoogde pensioenen aan te kopen, dan lagere dan wel hogere pensioenen aangekocht worden, die in de plaats treden van de toegezegd pensioenen.

De gehanteerde rekenrente van 6% is niet als zodanig in de pensioenbrief opgenomen. Het opbouwpercentage (1,75) voor het beoogde jaarlijkse ouderdomspensioen staat wel expliciet in de nieuwe pensioenbrief die X op 28 mei 2004 ‘voor kennisneming’ en Y NV op 4 januari 2005 ondertekenen.

Op 6 december 2006 stuurt de pensioenverzekeraar een voorstel tot wijziging van de pensioenregeling conform de Wet Gelijke Behandeling. Daarin is expliciet vastgelegd dat voor het bepalen van de hoogte van de nieuwe verzekerde kapitalen werd uitgegaan van een rekenrente  van 6% en dat de werkelijke grootte van de op de pensioendatum aan te kopen pensioenen afhangt van het alsdan geldende lijfrente tarief. Volgens X heeft zij deze brief nooit ontvangen.

Op 29 september 2009 stuurt de salarisadministrateur van Y NV wederom een nieuwe pensioenbrief aan X, waarin de rekenrente van 6% expliciet is vastgelegd. X ondertekent deze brief niet.

Is Y NV is tekort geschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de pensioenovereenkomst?

X stelt zich in een procedure in eerste instantie voor de rechtbank Amsterdam op het standpunt dat Y NV jegens haar tekort is geschoten in haar verplichtingen zoals deze voortvloeien uit de pensioenovereenkomst 2004 en de toepasselijke wetgeving, waardoor het bij de pensioenverzekeraar opgebouwde kapitaal te laag zal zijn voor de aankoop van het haar toegezegde pensioen. De kantonrechter volgt X hier niet in, waarna X beroep aantekent bij het Gerechtshof Amsterdam.
Het Hof volgt de interpretatie van X dat de streefregeling wettelijk feitelijk uitwerkt als een eindloonregeling. Het Hof concludeert dat uit de brief van de PVK van 8 september 2004 volgt dat het doelvermogen van de pensioenverzekering alleen dan mag worden gebaseerd op een hogere rente dan de actuele marktrente als deze hogere rente deel uitmaakt van de schriftelijk vastgelegde pensioentoezegging en deze rente gelet op de lange termijn een ervaringscijfers prudent is. Y NV maakte volgens het Hof niet aannemelijk dat in de pensioenbrief 1995 sprake was van een overeengekomen rentepercentage. Ook de pensioenbrief 2004 bevat geen overeengekomen rentepercentage. De in de offerte 1995 vermelde rekenrente van 6% maakt dus volgens het Hof geen onderdeel uit van de tussen X en Y NV afgesproken pensioenregeling en is bovendien al sinds ongeveer oktober 1996 niet meer prudent, zoals blijkt uit de ontwikkeling van het U- en T-rendement.

Een redelijke uitleg van de pensioenovereenkomst 2004 brengt naar het oordeel van het Hof mee dat Y NV jegens X tijdens haar dienstverband in beginsel steeds gehouden was om aan de pensioenverzekeraar de pensioenpremies af te dragen die in overeenstemming waren met een op dat moment reëel rendement en het bijbehorende doelvermogen dat, naar de inschatting van dat moment, nodig zou zijn om op pensioendatum het in de pensioenovereenkomst 2004 aan X toegezegde beoogde ouderdomspensioen te kunnen aankopen. De keuze voor een vaste rente van 6% in plaatst van de actuele rente moet volgens het Hof aan Y NV worden toegerekend.

Het Hof vernietigt het vonnis van de Rechtbank Amsterdam en houdt iedere verdere beslissing aan om Y NV de gelegenheid te geven in te gaan op de wijze waarop de winstdeling in de verzekerde kapitalen is begrepen.

Commentaar

Streefregelingen kunnen al enige tijd niet meer, maar blijven de gemoederen bezig houden. De onduidelijkheid over de status van de streefregeling was voor de wetgever aanleiding om in de Pensioenwet drie duidelijke karakters op te nemen; uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst en premieovereenkomst. De regering vond blijkens de wetsgeschiedenis deze verplichte karakterisering van belang, met name met het oog op de streefregelingen; “voorkomen moet immers worden dat knollen voor citroenen worden verkocht”. De knol is dan het feitelijke pensioenresultaat op basis van de tariefgrondslagen op de pensioeningangsdatum, terwijl de deelnemers als citroen een eindloon- of middelloonresultaat verwachtte. Met name door de sterk gedaalde rente in de afgelopen jaren zit hier inmiddels een flink bedrag tussen. De wetgever wilde dat een deelnemer bij voorbaat weet wat hij kan verwachten. “Streefregelingen mogen dus best blijven bestaan, mits via de karakterisering helder gemaakt wordt wat nu eigenlijk precies toegezegd wordt. Of een streefregeling als een premie-, kapitaal of uitkeringsovereenkomst moet worden gekarakteriseerd hangt uiteraard af van wat er nu precies in de regeling wordt toegezegd”. Zie voor voorbeelden waarbij de kantonrechter op basis van de concrete toezegging tot de conclusie kwam dat geen sprake was van een uitkeringsovereenkomst maar van een kapitaalovereenkomst; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 februari 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:1686) en Rechtbank Midden-Nederland 15 december 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2021:6176.).
Met betrekking tot de te hanteren rekenrente kwamen Hof Arnhem-Leeuwarden en Hof Den Haag in twee ogenschijnlijk identieke zaken op respectievelijk 18 mei 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:1686) en 14 december 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2020:211) tot haaks op elkaar staande uitspraken.

Hieruit blijkt al dat het bij dergelijke regelingen zaak is de bedoeling van partijen en de gemaakte afspraken duidelijk en helder vast te leggen in de daarvoor bestemde documenten. En daaraan ontbrak het nogal in deze zaak. Verschillende, al dan niet door beide partijen geaccepteerde, offertes, diverse al dan niet ondertekende pensioenovereenkomsten; het werd er allemaal niet duidelijker op.

Het Hof Amsterdam grijpt terug op de pensioenovereenkomst 2004 die beide partijen ondertekenden. Daarin stond te gehanteerde rekenrente van 6% niet expliciet genoemd. En dat was volgens de PVK in haar brief van 2004 een bestaansvoorwaarde voor een streefregeling met een hogere rekenrente dan de marktrente. Nog afgezien van de vraag in hoeverre 6% prudent is. Het niet vermelden van de rekenrente in de pensioenovereenkomst was voor het Hof voldoende om mee te gaan in het standpunt van X dat haar verzekering zodanig afgefinancierd moet worden door Y NV dat op de pensioendatum de beoogde pensioenen kunnen worden aangekocht op basis van de dan geldende lijfrentetarieven.

Op het eerste gezicht een logische conclusie. Echter, de brief van de PVK was gericht aan het Verbond van Verzekeraars. Als toezichthouder op pensioenverzekeraars gaf de PVK aan – en kon zij dat ook aangeven – waaraan zij moeten voldoen als ze een streefregeling uitvoeren. De vraag is echter in hoeverre een toezichthouder op verzekeraars een werkgever kan opleggen hoe een streefregeling voor zijn werknemers in elkaar moet zitten. Of kon de PVK alleen de desbetreffende pensioenverzekeraar op zijn vingers tikken?

Auteur: Herman Kappelle.

Bron: Gerechtshof Amsterdam 15 augustus 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2014

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 11 september 2023

Samenvatting: Streefregeling op eindloonbasis kent in de offerte een rekenrente van 6%, maar dit percentage is niet als zodanig opgenomen in de pensioenbrief. Uit een brief van (destijds) PVK (thans DNB) volgt dat het doelvermogen van een ter dekking van een streefregeling afgesloten kapitaalverzekering alleen gebaseerd mag zijn op een hogere rente dan de actuele marktrente als deze hogere rente deel uitmaakt van de pensioentoezegging en gelet op de lange termijn en ervaringscijfers prudent is.