Ondergeschoven kindje

Waarom geen overgangsrecht voor bestaande verzekerde middelloonregelingen? 

Op 12 juni 2020 was het dan eindelijk zover. Kabinet en sociale partner bereikten overeenstemming over de uitwerking van het een jaar eerder afgesloten pensioenakkoord. Rechtstreeks verzekerde premieregelingen leken op het laatste moment een struikelblok te vormen door de enorme financiële overgangslasten waarvoor geen financiering gevonden kon worden. Voor dergelijke regelingen kwam er een oplossing. Maar middelloonregelingen die bij verzekeraars met een actuarieel stijgende premie worden gefinancierd, kennen exact hetzelfde overgangsprobleem. En voor dit ondergeschoven kindje is er geen aparte regeling getroffen. Om aan alle uitgangspunten van het pensioenakkoord te voldoen, zou dat wel moeten gebeuren. Ingewikkeld is het niet. Als aangesloten wordt bij de regeling voor verzekerde premieregelingen, kunnen ook deelnemers in een middelloonregeling hun pensioen ambitieniveau handhaven.

In het in juni 2019 afgesloten pensioenakkoord is sprake van drie belangrijke uitgangspunten voor deelnemers in een bestaande pensioenregeling.

  • De leeftijdsonafhankelijke premie geldt voor alle pensioenregelingen.
  • Het ambitieniveau, 75% van de gemiddelde pensioengrondslag na 40 jaar opbouw ingaande op 68 blijft ongewijzigd.
  • De gehele transitie moet vrijwel budgettair neutraal plaatsvinden.

Er zijn straks geen uitkeringsovereenkomsten (eindloon of middelloon) en geen premieovereenkomsten met een stijgende staffelpremie meer. De premie staat vast, de uitkomst is onzeker en gebaseerd op een degressieve opbouw. Als we vanaf scratch zouden beginnen met de opbouw in het nieuwe stelsel, is er geen overgangsprobleem. Als de premie op basis van de juiste uitgangspunten is vastgesteld, is het ambitieniveau haalbaar met een vlakke premie. De totale kosten veranderen niet. Het is een zero sum game. Immers de totale kosten van een ouderdomspensioen van 75% van het gemiddelde salaris na 40 jaar op 68 zijn niet anders bij een financiering door een gelijkblijvende premie dan bij de financiering door een vlakke premie. Alleen de verdeling in de tijd in anders.

Maar we beginnen niet vanaf scratch. We zitten in een rijdende trein en dus hebben we wel te maken met overgangsproblemen. Die waren al enige tijd bekend. Zie mijn blogs Wake up van 18 september 2019 en The Bridge van 11 maart 2020. Alleen schoven de onderhandelaars ze voor zich uit zo lang ze op de overige punten, zoals hoe moet het doorontwikkelde contract er nu exact uitzien, nog geen consensus hadden. Toen ze daar uit waren, lag het overgangsprobleem voor de op basis van actuarieel stijgende premies gefinancierde regelingen nog prominent op tafel. Het ging niet vanzelf weg en dreigde op het laatste moment nog een spaak in het wiel te steken. De met name vanuit de kant van de vakbeweging richting verzekeraars uitgesproken verbazing dat dit pas op het allerlaatste moment boven tafel kwam, verbaast mij dan weer hooglijk. Wellicht politiek handig en een poging om de zwarte piet elders neer te leggen, maar het kán niet zo zijn dat dit pas half juni duidelijk werd. Op 31 januari 2020 organiseerden Aegon Adfis en het expertisecentrum Pensioenrecht van de VU Amsterdam hun jaarlijkse Flitscongres. Daarbij waren vertegenwoordigers van VNO-NCW en CNV als spreker aanwezig. En zij zaten prominent op de eerste rij toen ik wederom waarschuwde voor de hoge kosten van een overgangsregeling voor verzekerde regelingen gebaseerd op het uitgangspunt dat niemand er in zijn pensioenambitie op achteruit mag gaan. En ik ben niet de enige. Ook vanuit de pensioenadviespraktijk waarschuwden experts hier regelmatig voor.

Maar hoe het ook zij, te elfder ure kwam er een oplossing. Werkgevers met een bestaande verzekerde premieregeling, mogen deze voor de zittende deelnemers handhaven. Nieuwe deelnemers komen dan wel in de nieuwe regeling met de leeftijdsonafhankelijke premie. Geen fraaie oplossing, maar kennelijk wel het politiek maximaal haalbare. Hogere uitvoeringskosten en een rem op de arbeidsmobiliteit. Een oudere werknemer die van werkgever verandert, verliest zijn stijgende premiestaffel en krijgt de – in zijn geval veelal – lagere leeftijdsonafhankelijke premie. Maar wel uitvoerbaar en in ieder geval geen torenhoge overgangslasten voor de werkgevers met een stijgende premieovereenkomst. De Hoofdlijnennotitie uitwerking pensioenakkoord die minister Koolmees op 22 juni 2020 naar de Tweede Kamer stuurde zegt wél  iets over de verzekerde premieregelingen, maar helemaal niets over verzekerde middelloonregelingen. En zittende deelnemers hebben precies hetzelfde probleem. Momenteel is sprake van een voor iedere deelnemer gelijk opbouwpercentage per dienstjaar (meestal 1,875%) dat wordt gefinancierd met een met de leeftijd oplopende actuariële premie. Overgang op een vaste premie met  degressieve opbouw, zorgt er voor dat de oudere deelnemer niet meer 1,875% per dienstjaar kan opbouwen en dus zijn pensioenambitie niet haalt.

Middelloonregelingen kunnen straks in het nieuwe stelsel niet meer. Bestaande regelingen moeten uiterlijk 1 januari 2026 premievrij gemaakt zijn. Om de overgangsproblematiek het hoofd te bieden pleit ik ervoor om het expliciet mogelijk te maken dat bestaande middelloonregelingen vóór 1 januari 2026 omgezet kunnen worden in een premieovereenkomst met een stijgende staffel, die dan onder het voor dergelijke regelingen geldende overgangsregime valt.

Het lijkt heel logisch en is de enige oplossing om het overgangsprobleem voor dergelijke regelingen op te lossen, maar staat (nog) nergens in de stukken die inmiddels bekend zijn. Om onzekerheid bij de werkgevers met een verzekerde middelloonregeling te voorkomen, roep ik minister Koolmees op expliciet te bevestigen dat dit zo kan en past binnen de uitwerking van het pensioenakkoord. 

22062020