De Koninklijke route

Afschaffen eventtoets voor bestaande aanspraken kan op basis van artikel 38b, eerste lid Wet LB 1964: geitenpaadje CAP is niet nodig

Leestijd zeven minuten

Met de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is de zogenoemde eventtoets vervallen. De vraag die de markt al enige tijd bezig houdt, is of dit ook geldt voor regelingen met een restitutiebeding. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen lijkt in een recente V&A een geitenpaadje te bieden voor de conclusie dat ook voor opgebouwde restitutiekapitalen de eventtoets niet altijd nodig blijft. Dit geitenpaadje is echter niet alleen onbegaanbaar, maar ook niet nodig. Artikel 38b, eerste lid Wet LB 1964, biedt in de laatste zinsnede een Koninklijke route om het gewenste resultaat op basis van de wettekst te bereiken.

De eventtoets moet ervoor zorgen dat de pensioenopbouw in een beschikbare premieregeling op basis van een 3%-staffel of een kostprijsstaffel zowel per jaar als in het totaal, niet uitkomt boven het middelloonniveau. Of dit het geval is, moet worden getoetst op het moment dat de in de beschikbare premieregeling opgebouwde waarde het regime van de 3%-staffel of de kostprijsstaffel verlaat, maar uiterlijk op de pensioeningangsdatum (Bijlage IV bij het staffelbesluit van 26 juni 2023).

In het nieuwe Wtp-regime bepaalt uitsluitend het beschikbare pensioenkapitaal de hoogte van de uitkeringen. Fiscaal vindt geen toetsing meer plaats ten aanzien van de hoogte van de aan te kopen pensioenuitkeringen. De enige fiscale grens is de hoogte van de premie (maximaal 30% van de pensioengrondslag). De eventtoets is in het nieuwe regime dan ook niet meer nodig. Voor op de ingangsdatum van de Wtp bestaande pensioenregelingen geldt een overgangsregime. Onder voorwaarden blijven de oude regels gedurende de overgangsperiode van toepassing op de bestaande pensioenaanspraken. Bij diverse van deze bestaande pensioenregelingen is sprake van een zogenoemd restitutiebeding. Dat wil zeggen dat er bij overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór de pensioeningangsdatum een uitkering volgt op basis van de tot dan toe betaalde premies (de restitutie), waarmee met name het partnerpensioen fiscaal geoptimaliseerd kan worden. Aangezien een dergelijke uitkering een vorm is van partnerpensioen op opbouwbasis, kan deze vorm niet meer onder het Wtp-regime. De Pensioenwet kent in artikel 16, eerste lid, onderdeel a alleen nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum op risicobasis.

Bij veel werkgevers en (gewezen) deelnemers leeft de wens om dit restitutiebeding te handhaven voor de tot het moment van inwerkingtreding van het nieuwe regime opgebouwde aanspraken. Op grond van het overgangsregime kan dat, want de oude bepalingen blijven nog van toepassing tot de regeling is aangepast aan het nieuwe regime. Voor regelingen die niet worden aangepast, maar premievrij worden gemaakt, betekent dit dat het restitutiebeding van toepassing kan blijven tot de pensioeningangsdatum. Artikel 38b Wet LB 1964 bepaalt namelijk dat een wijziging van het fiscale kader niet van toepassing is op aanspraken die vóór de datum van inwerkingtreding van die wijziging zijn ontstaan. Maar, consequentie van het blijven toepassen van het oude regime is volgens het CAP dat de eventtoets van toepassing blijft op de premievrije aanspraak. Teneinde te kunnen profiteren van het afschaffen van de eventtoets, moeten ook de bestaande aanspraken onder het nieuwe regime worden gebracht. En dat kent, zoals gezegd, geen restitutiebeding meer. Het lijkt dus kiezen of delen; of handhaven restitutiebeding met eventtoets, of geen eventtoets, maar ook geen restitutiebeding meer. Extra complicatie daarbij is artikel 220g Pensioenwet dat in het derde lid bepaalt dat de aanspraken op partnerpensioen op opbouwbasis, ook na overgang naar het nieuwe Wtp-regime blijven toekomen aan de partner. Met andere woorden ze kunnen niet worden omgezet in ouderdomspensioen en moeten tot in lengte van jaren afzonderlijk geadministreerd worden voor de desbetreffende partner. Zonder eventtoets, dat dan weer wel.

In een – overigens zeer te prijzen – poging om dit dilemma op te lossen publiceerde het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst onlangs V&A 24-007. Op de vraag; “blijft de eventtoets van toepassing op pensioenaanspraken die vóór de overgang naar het regime van de WTP zijn opgebouwd”, antwoordde het CAP; “Ja, de fiscale begrenzingen en voorwaarden zoals die voor invoering van de WTP golden (waaronder de eventtoets), blijven op grond van het algemene fiscale overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, Wet LB van toepassing voor alle pensioenaanspraken die vóór de overgang naar het WTP-regime zijn opgebouwd en die (nog) niet zijn omgezet (‘ingevaren’) naar het regime van de WTP. De eventtoets vervalt wanneer de eerder opgebouwde aanspraken zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Dit is geregeld in artikel 38b, tweede lid, Wet LB”.
Tot zover kan ik het volgen en is het in lijn met wat ik hiervoor schreef. Het CAP lijkt echter een fiscaal geitenpaadje te bieden als het vervolgt met; “Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat van omzetten in de zin van artikel 38b, tweede lid, Wet LB ook sprake is, wanneer een werkgever in het transitieplan aangeeft, dat na overgang naar het WTP-regime ook de regels van de WTP van toepassing zijn op pensioenaanspraken die onder het oude regime zijn opgebouwd. Op deze wijze kan de bestaande polis (eventueel inclusief restitutiebepaling) in stand blijven en toch worden omgezet naar het nieuwe fiscale pensioenstelsel”.

Nogmaals, ik waardeer de pogingen van het CAP om een voor de praktijk werkbare oplossing te bieden zeer en zo ken ik ze ook. Maar de verwarring slaat wel toe. Het CAP lijkt te zeggen dat omzetting naar het nieuwe fiscale pensioenstelsel gerealiseerd kan worden als de werkgever dit in het transitieplan aangeeft, zonder dat daar ook in civiel juridische zin sprake van is. En dat betwijfel ik sterk. Een paar kanttekeningen mijnerzijds.

  1. Indien een werkgever opteert voor eerbiedigende werking is geen sprake van een verplicht transitieplan en kan de werkgever daar dus ook niets in aangeven;
  2. Voor zover al sprake is van een transitieplan, is dit geen onderdeel van de pensioenovereenkomst en kan het al zodanig dus ook niet gebruikt worden om hierin wijzigingen aan te brengen;
  3. Omzetten in de zin van 38b, tweede lid Wet LB 1964 (waarnaar het CAP verwijst) betreft "aanspraken die na de dag van voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wtp zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet". Met andere woorden, na de 'omzetting' moet sprake zijn van een solidaire premieovereenkomst, een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst. Er is dus volgens mij niet alleen sprake van omzetting naar het nieuwe fiscale stelsel, maar (ook) van omzetting naar de Wtp in civielrechtelijke zin. En dat kan uitsluitend via een waardeoverdracht in de zin van de PW? Of mis ik iets?

Conclusie: alle goede bedoelingen ten spijt; het geitenpaadje van het CAP blijkt onbegaanbaar. Is dat erg? Nee, want het door het CAP ter onderbouwing geciteerde artikel 38b Wet LB 1964 kent in het eerste lid namelijk een hele belangrijke toevoeging. Wijzigingen in het fiscale kader zijn niet van toepassing op aanspraken die vóór de datum van inwerkingtreding van die wijziging zijn ontstaan, voor zover die wijziging niet ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer is. Op de in V&A 23-008 gestelde vraag; “Mogen de wijzigingen ten gunste van de (gewezen) werknemer worden toegepast op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van het fiscale pensioenkader, zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de WTP (oude fiscale pensioenkader), antwoordt het CAP; “Ja, de in de vraag bedoelde wijzigingen van de fiscale begrenzingen ten gunste van de (gewezen) werknemer mogen worden toegepast op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van het oude fiscale pensioenkader. Dit geldt ook voor pensioenaanspraken die na het inwerkingtreden van de WTP zijn opgebouwd met toepassing van het overgangsrecht van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964”.

Het vervallen van de eventtoets lijkt me bij uitstek een wijziging ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer. De artikelsgewijze toelichting bij de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale maatregelen, waarmee artikel 38b, eerste lid Wet LB 1964 zijn huidige vorm kreeg, zegt op bladzijde 31 hierover immers: “Een wijziging van de begrenzingen die in het voordeel is van de werknemer of gewezen werknemer, zoals de in dit wetsvoorstel opgenomen afschaffing van de 100%-grens, geldt zowel voor nieuwe aanspraken als voor bestaande aanspraken”. De eventtoets is in wezen ook een 100%-grens (de eis dat het ouderdomspensioen moet ingaan als het 100% van het laatste pensioengevend salaris is) en als zodanig volledig vergelijkbaar. We hebben dus helemaal geen geitenpaadje nodig, maar kunnen de Koninklijke route nemen die artikel 38b, eerste lid, laatste zinsnede Wet LB 1964 ons biedt.

Probleem opgelost.

28112024