Cherry picking; ieder zijn eigen gelijk

Leestijd: 5 minuten

De Wet toekomst pensioenen (WTP) en met name het invaren van bestaande pensioenaanspraken en –rechten, houden de gemoederen in pensioenland al enige tijd stevig bezig. Een uitspraak van het Europese Hof van 19 september 2024 zorgde de afgelopen week voor interessante reacties op linked in, waarbij opvalt dat een ieder zijn kersen uit de uitspraak pikt en zodoende op basis van een en dezelfde uitspraak zijn eigen gelijk onderbouwt. Zonder inhoudelijk hier een standpunt over in te nemen, doe ik de volgende observaties. De Utrechtse hoogleraar, erkend criticus van de Wtp, haalt (alleen) rechtsoverweging 104 aan, waarin het Hof betoogt: “Voorts vormt een verlaging van het bedrag van een ouderdomspensioen die gevolgen kan hebben voor de levenskwaliteit van de betrokkene, een beperking van zijn recht op eigendom”. Hij concludeert dat “als we dit toepassen op de Nederlandse situatie het wel eens tot andere uitkomsten zal leiden”.  Ik neem aan dat hij doelt op een rechterlijk verbod op invaren omdat dit zou leiden tot ongeoorloofde aantasting van eigendom. Zijn – doorgaans genuanceerde – Nijmeegse collega citeert ook selectief als hij (alleen) de rechtsoverwegingen 126 en 127 aanhaalt, waarin het Hof stelt: “dit betekent echter niet dat elke wijziging in de berekeningswijze van een pensioen die leidt tot een verlaging van dat bedrag en die wordt toegepast op grond van een regeling die is vastgesteld nadat dit pensioen opeisbaar is geworden, een aantasting van die verworven rechten vormt” (r.o. 126) en “In dit verband zij er aan herinnerd dat het Unierecht geen beginsel kent volgens hetwelk verworven rechten in geen geval mogen worden gewijzigd of verlaagd. Dergelijke rechten kunnen onder bepaalde voorwaarden worden gewijzigd” (r.o. 127). De uitspraak verkleint volgens hem de kans dat de Wtp in strijd met het eigendomsrecht zal worden geacht. Tenslotte sluit de Haagsche pensioenadvocaat zich hierbij aan, onder verwijzing naar hetgeen het Hof opmerkt in rechtsoverweging 125: “wat in het bijzonder het recht op een ouderdomspensioen betreft, dit wordt in beginsel verworven op het tijdstip waarop het rechtscheppende feit zich voordoet, dat wil zeggen op het tijdstip waarop het pensioen opeisbaar wordt”. In combinatie met rechtsoverweging 126 leidt dit er volgens hem toe dat “het Hof erkent en bevestigt dat zelfs na het opeisbaar worden van het pensioen, de berekeningswijze door nieuwere wet- en regelgeving aangepast kan worden én dat zou kunnen leiden tot een verlaging van dat pensioen”.

Zo weten drie gerenommeerde pensioendeskundigen (want daarover bestaat wat mij betreft geen twijfel) ieder op basis van dezelfde teksten hun eigen gelijk te halen. Ik voeg daar – voor wat het waard is – nog de volgende persoonlijke overwegingen aan toe. In tegenstelling tot de casus die leidde tot deze uitspraak van het Europese Hof, is bij invaren niet per definitie en terstond sprake van een daadwerkelijke verlaging van pensioenaanspraken of –rechten. Er is ook geen sprake van het wijzigen van een ‘harde’ uitkering in een ‘zachte’, zoals veelvuldig wordt gesuggereerd. Feitelijk is sprake van het omzetten van de ene niet gegarandeerde (en dus zachte) onder het FTK vallende uitkering, die onder omstandigheden daadwerkelijk gekort kan worden, in een andere niet gegarandeerde uitkering in een solidaire of flexibele premieregeling, waarvan de hoogte afhankelijk is van de ontwikkelingen op de financiële markten. Zoals Agnes Joseph (NSC) op 25 september in de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de Wet herziening bedrag ineens, haarfijn uitlegde aan haar collega-Kamerlid Henk Vermeer (BBB), kan nadat de collectieve buffer van het fonds verdeeld is over de individuele pensioenvermogens dit persoonlijke pensioenvermogen na invaren hoger zijn dan voor invaren. Of en in hoeverre er uiteindelijk sprake is van een lagere uitkering na invaren, blijkt pas op de pensioeningangsdatum. En dan kan vervolgens pas de vraag aan de orde komen of sprake is van inbreuk op eigendom en zo ja of en in hoeverre die geoorloofd is. Want aantasting van eigendom is toegestaan, mits sprake is van een wettelijke basis, een legitiem doel  en een ‘fair balance’ tussen het algemene belang en het individuele belang.

Mijn Utrechtse collega benadrukt veelvuldig het feit dat invaren leidt tot het aantasten van de wezenlijke inhoud van de pensioenen, zodat op grond van de uitspraak van het Europese Hof van 24 september 2020 sprake zou zijn van ongeoorloofde inbreuk op eigendom. Mijn VU-collega brengt hier dan telkens tegenin dat bij invaren de formulering van de pensioentoezegging verandert, maar er geen sprake is van het direct ontnemen van pensioen. Het pensioen is wel onzekerder, maar niet bij voorbaat minder. Dit tast volgens hem de wezenlijke inhoud van het pensioen niet aan.

Tenslotte en dat is het belangrijkste punt dat ik wil maken, we hoeven het niet allemaal met elkaar eens te zijn over de Wtp. Discussie is goed. En laten we daarbij ook oog hebben voor de andere  kant van de medaille. Ook ik vind het uiteindelijke resultaat niet ideaal, maar wel veel beter dan het oude systeem. Kijk dus elke keer als de Wtp (deels) ter discussie wordt gesteld naar wat de gevolgen zijn als we geen stelselherziening zouden hebben doorgevoerd. Die zouden nog wel eens nadelig kunnen zijn voor (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. En daar zeg ik dan meteen maar bij dat het alternatief van een vaste (hogere) rekenrente voor mij geen optie is. Dat verschuift de lasten van oud naar jong en doorbreekt daarmee de intergenerationele solidariteit. En die is ook mij als bijna pensioengerechtigde veel waard!

01102024