Nettopartnerpensioen geen oplossing voor arbeidsongeschikte werknemer
Door de wijzigingen in het Witteveenkader per 1 januari 2015 gaat niet alleen de opbouw van het ouderdomspensioen naar beneden, maar ook het daaraan gekoppelde partnerpensioen. Het partnerpensioen is namelijk een percentage van het bereikbare ouderdomspensioen. Een arbeidsongeschikte deelnemer die premievrijstelling heeft gekregen, is vaak niet meer in dienst bij de werkgever. Hij profiteert dus niet van een eventuele compensatie in de andere arbeidsvoorwaarden. Zijn pensioenopbouw gaat bij een pensioenfonds echter wel naar beneden. Zeker als hij meer dan een ton verdient. Een 40-jarige deelnemer die een salaris van € 150.000 verdiende, ziet het pensioen ten behoeve van zijn partner met bijna € 18.000 per jaar dalen als hij na 1 januari 2015 dood gaat. Staatssecretaris Wiebes schreef daarover aan de Tweede Kamer; “Ingeval een werknemer deze beperking van het partnerpensioen bij overlijden ongewenst acht, zal hij hiervoor zelf een voorziening moeten treffen, al dan niet via de netto lijfrente”. In de Eerste Kamer wees senator De Lange (OSF) erop dat een arbeidsongeschikte deelnemer zich niet via een nettolijfrente kan bijverzekeren omdat hij niet door de medische keuring komt. Volgens Wiebes is dat echter geen probleem omdat we inmiddels ook nettolijfrente in de tweede pijler kennen. “De nettolijfrenteproducten in de tweede pijler vallen onder de Pensioenwet. Daarvoor geldt een acceptatieplicht, dus ook voor partijen met een inkomen boven een ton die het risico partnerpensioen willen herverzekeren.”
De Lange liet zich hierdoor gerust stellen. Maar Wiebes vertelt niet het hele verhaal. Het klopt dat een pensioenverzekeraar niet mag keuren. Maar, verzekeraars mogen op grond van het Convenant toegang tot aan arbeid gerelateerde verzekeringen wel een uitsluitingsclausule hanteren. Deze clausule houdt in dat de verzekeraar niet hoeft uit te keren als de deelnemer binnen een jaar doodgaat en dit op grond van zijn gezondheidstoestand bij aanvang van de verzekering verwacht kon worden. Dergelijke gevallen legt de verzekeraar dan voor aan het bindende oordeel van de onafhankelijke Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. Op zich is dit ook heel begrijpelijk. Het wezen van het verzekeringsbedrijf is het vooraf inschatten en prijzen van risico’s. Voor een pensioenverzekering mag de verzekeraar het risico op grond van de WMK niet vooraf inschatten. Om selectie tegen de verzekeraar te voorkomen, is de uitsluitingsclausule noodzakelijk. Als wij als samenleving vinden dat mensen risico’s moeten kunnen dekken, zonder inschatting voor- en achteraf, is daar op zich niks mis mee. Maar dan moeten we een dergelijke “verzekering” niet door een verzekeraar laten uitvoeren. Dat is dan een taak van de overheid via een volksverzekering. Overigens hanteert de overheid zelf bij de Anw een soortgelijke uitsluitingsclausule!
Een arbeidsongeschikte deelnemer heeft een (aanzienlijk) hogere overlijdenskans dan gemiddeld. Ook de kans dat hij doodgaat aan iets wat hij bij aanvang van de verzekering al had, is groot. Hij is immers arbeidsongeschikt. De geruststelling van Wiebes is dus niet van toepassing op de arbeidsongeschikte deelnemers die doodgaan binnen een jaar nadat zij in de tweede pijler een nettopartnerpensioenregeling afsloten. En dat had hij er wat mij betreft moeten bij vertellen!.
Voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is de aftopping van het pensioengevend salaris volgens het kabinet niet nodig. Het is een inkomen vervangende uitkering en er geen sprake is van (verkapte) vermogensvorming. Een deelnemer kiest er niet voor arbeidsongeschiktheid te worden. Dat overkomt hem. En dat geldt ook voor de partner. Die kiest er niet voor om weduwe te worden. Ook dat overkomt haar. Daarom pleit ik ervoor om ook voor het partnerpensioen op risicobasis de aftopping van het pensioengevend salaris te laten vervallen. En, voor het eerlijke en volledige verhaal van onze bewindslieden.