Voer de pensioendiscussie op basis van feiten 

 

Pensioen is een van de belangrijkste thema’s in de verkiezingscampagne en de kabinetsformatie. Daarbij komen vragen over solidariteit, collectiviteit, flexibiliteit en financiering van het stelsel aan de orde. In de discussie gebruiken politieke partijen vaak emotionele argumenten, die niet (altijd) door feiten worden ondersteund. Ook wordt het debat nogal eens langs economische en actuariële lijnen gevoerd, waarbij de juridische en fiscale werkelijkheid onvoldoende aandacht krijgt. Ik pleit ervoor om de discussie te voeren op basis van alle relevante feiten. En dan bedoel ik niet ‘alternatieve feiten’,- een term die sinds kort in zwang is - maar harde verifieerbare feiten. Een aantal voorbeelden. 

 

‘Er is meer geld dan ooit’

De dekkingsgraden van de pensioenfondsen zijn historisch laag. Diverse fondsen gingen al over tot het verlagen van pensioenaanspraken en –rechten. Volgens sommigen is de door pensioenfondsen verplicht te hanteren marktrente de kwade genius. Daarbij komen argumenten aan de orde als: “nog nooit hadden pensioenfondsen zo veel in kas, het vermogen is groter dan ooit” en “alle pensioenfondsen halen een rendement dat aanzienlijk hoger ligt dan 2%”. Als we op de site van DNB kijken naar de behaalde rendementen in 2015 en de eerste drie kwartalen van 2016 dan zien we dat bijna de helft van de fondsen de voorgestelde bodem van gemiddeld 2% niet haalde. 64 pensioenfondsen haalden zelfs gemiddeld een negatief rendement. De twee grootste pensioenfondsen, ABP en PfZW haalden over deze periode gemiddeld 1,7%. 

 

Eind derde kwartaal 2016 bedroegen de totale activa van de Nederlandse pensioenfondsen ruim
€ 1,4 biljoen. Maar dat is maar de helft van het verhaal. Een balans heeft twee kanten. De pensioenverplichting aan de passiefzijde bedroeg op dat moment ruim € 1,3 biljoen. En wat blijkt? De verplichtingen stegen de afgelopen kwartalen harder (met 47,7%) dan de bezittingen (met 40,1%). Per saldo verslechterde de positie van de pensioenfondsen dus.
   

 

‘Jong en arm betalen voor oud en rijk’

En ander veelgehoorde stelling is dat de doorsneepremiesystematiek leidt tot onwenselijke herverdeling van jongere naar oudere werknemers en van laag- naar hoogopgeleiden. Ik schreef daar al eerder over in mijn blog van 17 juli 2016. 

 

De doorsneesystematiek is een manier om pensioenaanspraken te financieren. Een middelloonregeling is een manier om pensioenaanspraken op te bouwen. Opbouw en financiering zijn weliswaar nauw met elkaar verbonden, maar zijn desondanks twee geheel verschillende zaken die niet met elkaar mogen worden verward. In een middelloonregeling bouwen alle deelnemers – ongeacht hun leeftijd – jaarlijks evenveel pensioenaanspraken op. Namelijk het voor alle deelnemers geldende percentage per dienstjaar van hun pensioengrondslag. Voor een middelloonregeling is dit maximaal 1,875%. De deelnemer die na 20 dienstjaren uit dienst gaat, krijgt op dat moment – ongeacht op welke leeftijd hij met opbouwen begint en eindigt - een premievrije tijdsevenredige aanspraak op ouderdomspensioen mee van 20 * 1,875% = 37,5% van zijn gemiddelde pensioengrondslag. De Pensioenwet schrijft voor dat de aanspraak op het moment van beëindiging van de  opbouw volledig gefinancierd moet zijn. Ook daarbij is er geen onderscheid tussen jongeren en ouderen.

 

De financiering van de door het gehele deelnemersbestand bij de desbetreffende werkgever opgebouwde aanspraken, geschiedt door middel van een doorsneepremie. De doorsneepremie wordt niet dóór de werknemers betaald, maar vóór de werknemers. Een eventuele eigen bijdrage van de deelnemers bestaat bijna altijd uit een percentage van zijn pensioengrondslag en is dus wel individueel bepaald.  

 

De deelnemer die halverwege zijn loopbaan zelfstandige wordt, mag zijn pensioenopbouw nog tien jaar voortzetten bij het pensioenfonds. Tegen de doorsneepremie, die dan (veel) lager is dat de bij een verzekeraar verschuldigde actuariële premie. Hij is dus niet slechter af, integendeel! 

 

Er is dus geen sprake van minder pensioenopbouw door de jongere ten opzichte van de oudere werknemer. Hun pensioenaanspraken en –rechten zijn exact gelijk. De wijze van financiering (doorsneepremie of actuariële premie) is daarbij helemaal niet relevant. 

 

Feiten zijn feiten

In de pensioendiscussie zijn niet alle standpunten altijd gebaseerd op feiten. En dat is moeilijk discussiëren. Ik pleit daarom voor een waardevrije discussie op basis van de feiten. Dat daaruit door de diverse partijen afhankelijk van hun politieke kleur andere consequenties worden verbonden, is alleen maar goed. Maar daarmee veranderen de feiten niet. De verplichtingen van de pensioenfondsen zijn de laatste jaren harder gestegen dan de bezittingen. Dat is een feit. En daarom zijn de dekkingsgraden van de fondsen, ook al hebben ze meer in kas dan ooit te voren, gedaald. Doorsneepremie leidt niet tot herverdeling tussen deelnemers aan dezelfde pensioenregeling. De opbouw van pensioenaanspraken en –rechten is niet afhankelijk van de financieringsmethodiek. Dat zijn de feiten! 

 

26012017