De inperking van het Witteveen-kader – en met name de aftopping – leidt tot een aanzienlijk verlies aan ouderdomspensioen en partnerpensioen.

Salaris

 

40 jaar

50 jaar

60 jaar

 

Minder OP /jr

Minder PP

Minder PP

Minder PP

125.000

468

8.845

5.569

2.293

150.000

937

17.709

11.150

4.591

200.000

1.875

35.437

22.312

9.187

300.000

3.750

70.875

44.625

18.375

 

Voor deelnemers die nog opbouwen, is dit verlies aan pensioenaanspraken in de loop van de tijd, of via de netto pensioenfaciliteit geheel of gedeeltelijk te repareren. Voor deelnemers die arbeidsongeschikt zijn en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid hebben gekregen, is dat echter niet in alle gevallen zo.
Voor bij een pensioenverzekeraar ondergebrachte regelingen keurde de staatssecretaris van Financiën in zijn besluit van 20 december 2013 (nr. BLKB2013/2199M) goed dat deze niet hoeven te worden aangepast als sprake is van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
Dit besluit is echter alleen van toepassing voor bij een pensioenverzekeraar ondergebrachte regeling en niet op door pensioenfondsen uitgevoerde regelingen. De staatssecretaris van Financiën lichtte dit bij de behandeling van de Novelle Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages als volgt toe; “Uitgangspunt is dat het gewijzigde fiscale kader voor alle fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw geldt. Alleen voor de situatie waarin het recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw civielrechtelijk definitief is geworden zal een uitzondering worden gemaakt op de aftopping van de pensioenopbouw bij € 100.000. Hierbij wordt onder een uitgewerkte rechtsverhouding verstaan de situatie waarbij het in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen risico – de premievrijstelling van voortgezette opbouw bij arbeidsongeschiktheid – zich voor heeft gedaan en die verzekeringsvoorwaarden niet meer zonder instemming van alle betrokken partijen gewijzigd kunnen worden nadat dit risico zich heeft voorgedaan. Dit doet zich met name voor bij verzekeraars, maar dit kan zich ook voordoen bij pensioenfondsen”.[1]

Een arbeidsongeschikte deelnemer in een pensioenfonds van 40 jaar, die een salaris had van € 200.000, die premievrijstelling heeft gekregen en dood gaat op 31 december 2014 laat voor zijn partner dus een levenslang partnerpensioen achter dat ruim € 35.000 per jaar hoger is dan het partnerpensioen dat hij of zij krijgt als de desbetreffende deelnemer op of na 1 januari 2015 dood gaat.

Deze situatie is in de parlementaire behandeling aan de orde gesteld. De staatssecretaris van Financiën gaf in de Eerste Kamer naar aanleiding van een vraag van de heer De Lange (OSF) aan dat deelnemers die premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid  hebben zich in de tweede pijler kunnen bijverzekeren zonder dat hiervoor medische waarborgen gevraagd mogen worden.[2]
Op zich is het juist dat pensioenuitvoerders in de tweede pijler geen gezondheidswaarborgen mogen vragen. Maar, dat wil niet zeggen dat er altijd dekking is voor het overlijdensrisico. Op- grond van paragraaf 3.4 van het Convenant toegang tot aan arbeid gerelateerde verzekeringen[3] mogen verzekeraars bij verzekeringen die dekking bieden tegen het risico van overlijden een uitsluitingsclausule hanteren. Deze clausule houdt in dat - als de gezondheidstoestand van de werknemer bij aanvang van de verzekering of het huwelijk, geregistreerd partnerschap of gezamenlijke huishouding, het overlijden redelijkerwijs moest doen verwachten - de verzekeraar geen dekking biedt als de werknemer overlijdt binnen een jaar na aanvang van de verzekering of binnen een jaar na aanvang van het huwelijk, geregistreerd partnerschap of gezamenlijke huishouding.
Om te toetsen of er bij overlijden van de verzekerde sprake is van antiselectie of misbruik, schakelt de verzekeraar de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens in. De uitspraak van de Toetsingscommissie is bindend voor de verzekeraar. De kans dat een arbeidsongeschikte deelnemer binnen een jaar na aanvang van de verzekering overlijdt, is aanzienlijk groter dan bij een gezonde werknemer. En de kans dat de oorzaak van het overlijden (mede) is gelegen in zijn gezondheidstoestand bij aanvang van de verzekering is ook reëel. Hij was immer op dat moment al arbeidsongeschikt. Het antwoord van de staatssecretaris aan de heer De Lange behoeft op dit punt op zijn zachts gezegd enige nuancering! De meest zuivere en eerlijkste oplossing is in onze ogen om ook voor deelnemers die premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid hebben gekregen van het pensioenfonds, de pensioenopbouw voort te laten zetten op basis van de fiscale kaders zoals die luidden ten tijde van het verlenen van de arbeidsongeschiktheid. Deelnemers kiezen er tenslotte niet voor om arbeidsongeschikt te worden, dat overkomt ze!

 



[1] Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 23, blz. 2 en 3.

[2] Stenogram van de plenaire vergadering van dinsdag 27 mei 2014, blz. 3.

[3] Ondertekend op 11 november 2009.