Uitkering ineens bij wijze van schikking in geschil over partnerpensioen is fiscaal loon

Datum: 30 augustus 2021 

Leestijd 5 minuten 

X krijgt bedrag ineens uitgekeerd door pensioenverzekeraar als hij instemt met het stopzetten van een procedure in cassatie inzake een geschil over aanspraak op partnerpensioen. De verzekeraar houdt hierop loonheffing en premies zorgverzekeringswet in. X maakt hiertegen ook in hoger beroep tevergeefs bezwaar.


Wel of geen aanspraak op partnerpensioen?

X voerde een gezamenlijke huishouding met Y. Y nam deel in de pensioenregeling van Z. Deze regeling voorzag in een partnerpensioen voor partners in de zin van het pensioenreglement. De door het ondernemingspensioenfonds van Z uitgevoerde regeling was herverzekerd bij een pensioenverzekeraar. Om voor een partnerpensioen in aanmerking te komen moest sprake zijn van een notarieel samenlevingscontract en het schriftelijk aanmelden van de partner bij het pensioenfonds. Y overlijdt nadat een notaris een samenlevingsovereenkomst opstelde, maar vóórdat X en Y deze ondertekenden. Het pensioenfonds wees het verzoek van X om tot het uitkeren van een partnerpensioen over te gaan af, omdat geen sprake was van een notarieel samenlevingscontract en Y hem niet schriftelijk als partner aanmeldde.

De kantonrechter besliste in eerste instantie dat X recht had op partnerpensioen. Het pensioenfonds begon met uitkeren, maar stelde hoger beroep in. Het hof Amsterdam vernietigde in dit hoger beroep het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde X tot het terugbetalen van de bedragen die het pensioenfonds inmiddels uitbetaalde. X stelde tegen de uitspraak van het hof beroep in cassatie in. \

Pensioenfonds wil liquideren
Het pensioenfonds besloot tot liquidatie over te gaan. Het cassatieberoep van X was daarvoor een belemmering. Daarom bood het fonds X een bedrag ineens aan als X het beroep in cassatie zou intrekken. Tevens was het fonds in dat geval bereid af te zien van terugbetaling van de reeds uitgekeerde bedragen.
Desgevraagd nam de Belastingdienst het standpunt in dat de uitkering uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst geen uitkering is uit hoofde van een pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB Wet LB 1964. De uitkering vormt volgens de Belastingdienst loon uit vroegere dienstbetrekking van een ander en het pensioenfonds is dus inhoudingsplichtig. De pensioenverzekeraar keerde het overeengekomen bedrag ineens uit onder inhouding van loonheffing en premies zorgverzekeringswet. X maakt daartegen bezwaar, dat de Belastingdienst afwijst. X tekent beroep aan bij de rechtbank, maar krijgt geen gelijk. De rechtbank oordeelde dat de uitkering aan X zo zeer haar grond vindt in de dienstbetrekking van Y dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt. Daarop gaat X in hoger beroep bij het hof Amsterdam.

Hof: rechtbank hanteerde het juiste wettelijke toetsingskader

Het hof concludeert dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of op de uitkering terecht loonheffing en premies zorgverzekeringswet zijn ingehouden het juiste wettelijke toetsingskader hanteerde. Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat sprake is van causaal verband tussen de dienstbetrekking van Y en de uitkering. X erkende namelijk tijdens zitting van de rechtbank dat het pensioenfonds nooit tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst zou zijn overgegaan als Y geen aanspraken zou hebben gehad uit hoofde van het pensioenreglement. Aangezien die aanspraken rechtstreeks verband houden met de dienstbetrekking van Y is het vereiste causale verband tussen dienstbetrekking en uitkering volgens de rechtbank in zoverre gegeven. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over. Het hof overweegt dat loon uit dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10, eerste lid, Wet LB 1964 al hetgeen is dat uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten. Daartoe behoort volgens het hof hetgeen van een werkgever of vroegere werkgever als zodanig wordt ontvangen op de enkele grond dat de dienstbetrekking de grond was voor de verstrekte uitkeringen. Dit kan ook de werkgever en de dienstbetrekking van een ander zijn.

Het hof bevestigt dan ook de uitspraak van de rechtbank.

Commentaar

Een intrieste casus, die inmiddels tot vier gerechtelijke uitspraken leidde. Hoe verdrietig de aanleiding ook is, de uitspraak van het hof is niet verrassend. Loon is nu eenmaal “alles wat uit hoofde van een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking” (artikel 10, eerste lid Wet LB 1964). De basis voor het geschil tussen het pensioenfonds en X, dat middels de schikking werd beëindigd, was de vraag of X op basis van het pensioenreglement van de regeling waaraan Y deelnam recht had op een partnerpensioen. De deelname van Y aan de pensioenregeling vloeide rechtstreeks voort uit haar dienstverband. De mogelijke claim van X dus ook. Hetzelfde geldt voor de eenmalige uitkering waarmee het pensioenfonds bewerkstelligde dat X zijn claim en beroep in cassatie introk. Dat het pensioenfonds dat deed om het liquidatieproces niet te belemmeren, maakt dat niet anders.

Soortgelijke problematiek is aan de orde in het geval waarin nabestaanden van slachtoffers van de MH17-ramp een uitkering kregen uit hoofde van een door de werkgever van een passagier afgesloten ongevallenverzekering. Hof Leeuwarden oordeelde in 2020 dat deze uitkering loon uit dienstbetrekking van het slachtoffer vormt. De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak inmiddels en verwees de zaak naar het hof Den Bosch om te bekijken in hoeverre sprake is van een vrije verstrekking door de werkgever. Als daarvan sprake is, vindt deze verstrekking plaats buiten de loonsfeer. Dit betekent dat een vrijstelling van de in de polis begrepen aanspraak op een overlijdensuitkering en de daaraan gekoppelde omkeerregel niet aan de orde komt. De overlijdensuitkering vormt dan geen loon. Het voorkomen van loonheffing over een dergelijk uitkering kan overigens ook worden bewerkstelligd door de voor de desbetreffende verzekering verschuldigde premie tot het loon te rekenen en daarover loonheffing in te houden. In dat geval is de omkeerregel ook niet van toepassing en is op grond van de hoofdregel van artikel 10, lid 2 Wet LB 1964d e aanspraak belast en zijn de uitkeringen (dus) onbelast. Doorgaans bedraagt de premie slechts een fractie van de verzekerde uitkering en valt de heffing daarover dus wel mee. De andere kant van de medaille is dat er loonheffing betaald moet worden over een premie die hopelijk nooit tot een uitkering leidt. Maar dat is de afweging die ieder voor zich moet maken.

Auteur: Herman Kappelle

Bron: Gerechtshof Amsterdam, 27 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2285

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 30 augustus 2021

Samenvatting: X krijgt bedrag ineens uitgekeerd door pensioenverzekeraar als hij instemt met het stopzetten van een procedure in cassatie inzake een geschil over aanspraak op partnerpensioen. De verzekeraar houdt hierop loonheffing en premies zorgverzekeringswet in. X maakt hiertegen ook in hoger beroep tevergeefs bezwaar.