Streefregeling geen uitkeringsovereenkomst. Zonder concrete uitwerking compensatie kan aanvaarden wijzigingsvoorstel niet in redelijkheid van werknemer worden verlangd.

Datum: 24 december 2021

 

Leestijd 7 minuten

 

Kenmerk van een streefregeling is dat het geen verzekering van pensioen in de vorm van periodieke uitkering is, maar in de vorm van een kapitaal. Er is dus geen sprake van een uitkeringsovereenkomst. Werkgever kon pensioenovereenkomst niet eenzijdig wijzigen omdat er geen schriftelijk overeengekomen wijzigingsbeding is. Werkgever deed in wijzigingsvoorstel geen concreet voorstel om het nadeel voor werknemer te compenseren. Zonder concrete uitwerking van de compensatie kan niet worden beoordeeld of aanvaarding van het wijzigingsvoorstel in redelijkheid van werknemer kan worden verlangd.

 

Streefregeling

X had een pensioen op basis van een zogenoemde streefregeling. Dat wil zeggen dat er een pensioenkapitaal is verzekerd op basis van een beoogd eindloonresultaat. De hoogte van de daadwerkelijke pensioenuitkering wordt pas op de pensioeningangsdatum bepaald aan de hand van het opgebouwde pensioenkapitaal en de op dat moment geldende tariefgrondslagen (rente en levensverwachting).

De pensioenverzekeraar past in 2004 naar aanleiding van gewijzigde fiscale regelgeving de verzekeringsvoorwaarden aan en berekent sindsdien het voor het pensioen benodigde doelvermogen op basis van een minimumrente van 4% plus een opslag van 0,4%.

 

Streefregeling is geen uitkeringsovereenkomst

Volgens X sprak hij met zijn werkgever geen streefregeling, maar een zuivere eindloonregeling af. Subsidiair stelt hij dat, voor het geval dat hij toch genoegen moet nemen met de verzekerde streefregeling, het benodigde kapitaal moet worden berekend op basis van de actuele marktrente zonder toepassing van het in 2004 ingevoerde minimum tarief.

De kantonrechter concludeert dat de ter dekking van de pensioentoezegging afgesloten verzekering tot stand kwam op basis van een offerte waarin de kenmerken van de verzekering stonden omschreven. Daaruit blijkt dat het geen verzekering betreft van pensioen in de vorm van lijfrenten (uitkeringen), maar in de vorm van een kapitaal dat zodanig is vastgesteld dat daarmee op enig tijdstip (bij in leven zijn op de pensioendatum of na overlijden voor de einddatum van de verzekering) de koopsom voor het beoogde eindloonpensioen betaald kan worden. In de offerte geeft de pensioenverzekeraar aan een volledig uitgewerkte pensioenbrief te verstrekken gelijktijdig met de polis waarin de overeenkomst tussen X en zijn werkgever wordt vastgelegd. X stelt dat hij een dergelijke brief nooit heeft gekregen en ook zijn werkgever kan hem niet produceren.

Vervolgens stelt de kantonrechter vast dat partijen geen offerte hebben gevraagd voor de verzekering van een gegarandeerde uitkering op basis  van eindloon. Een dergelijke aanvraag zou ook geen succes hebben gehad, omdat het volgens de kantonrechter vaststaat dat ten tijde van het in diensttreden van X (1992) niet mogelijk was om op individuele basis een gegarandeerde uitkering op basis van eindloon te verzekeren. Om die situatie te benaderen was het volgens de kantonrechter gebruikelijk om een streefregeling te verzekeren zoals de werkgever deed. De kantonrechter oordeelt dat het verzekerde pensioen naar de huidige maatstaven kwalificeert als een regeling met het karakter van een kapitaalovereenkomst omdat wel een kapitaal, maar geen uitkering wordt gegarandeerd. Het ligt volgens de kantonrechter niet voor de hand dat de werkgever X een pensioenregeling met het karakter van een uitkeringsovereenkomst wilde toezeggen, omdat zij die toezegging niet kon laten uitvoeren. De tekst van de arbeidsovereenkomst past bij de streefregeling en aan die tekst kan X dus niet het vertrouwen ontlenen dat zijn pensioenregeling het karakter van een uitkeringsovereenkomst heeft, aldus de kantonrechter. De werkgever kon aan de arbeidsovereenkomst en het aanvraagformulier van de verzekering het vertrouwen ontlenen dat zij aan X een pensioen op kapitaalbasis toezegde. X heeft volgens de kantonrechter geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij toch een andere verwachting mocht hebben. De primair door X gevorderde verklaring voor recht dat aan hem een eindloonregeling in de vorm van een uitkeringsovereenkomst wijst de kantonrechter dan ook af.

 

Pensioenkapitaal moet worden berekend op basis van minimaal 4%

De kantonrechter gaat niet mee met X in zijn eis dat het pensioenkapitaal ook na 2004 onverminderd moet worden vastgesteld op basis van de actuele marktrente (die inmiddels als enige tijd fors lager is dan 4%). Volgens de kantonrechter kan de werkgever de streefregeling niet laten uitvoeren als kapitaalverzekering zonder de verplichte minimale rekenrente van 4%. Als hij daartoe toch gedwongen zou worden, dan verandert de pensioenregeling op grond van de fiscale regels van karakter of wordt de regeling onzuiver. Dat kan naar het oordeel van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de werkgever verlangd worden. De werkgever hoeft de invoering van de minimum rekenrente en het feit dat de actuele rente inmiddels wel heel ver onder dat minimum is gezakt ook niet op andere wijze te compenseren. De kantonrechter overweegt dat in 1992, toen de afspraak over de streefregeling is gemaakt, niemand rekening hield met de mogelijkheid dat de actuele marktrente en daarmee de rekenrente voor het benodigde kapitaal gedurende langere tijd heel ver onder de 4% zou komen te liggen. Nu dat toch is gebeurd, zorgt de in 2004 ingevoerde bodem in de rekenrente er voor dat de kosten voor de streefregeling niet te ver uitstijgen boven het niveau dat X in redelijkheid van de werkgever kan verwachten.

 

Geen eenzijdige wijziging en ook geen instemming op grond van goed werknemerschap


De werkgever wilde de pensioenregeling van X wijzigen omdat deze leidt tot buitensporige pensioenlasten. X is de enige werknemer met een streefregeling, de overige werknemers hebben een bij een andere verzekeraar ondergebrachte premieovereenkomst. De werkgever wil dat X ook aan die regeling gaat deelnemen.

De kantonrechter gaat hier niet in mee. Eenzijdige wijziging kan alleen als sprake is van een schriftelijk tussen werkgever en werknemer overeengekomen wijzigingsbeding. De kantonrechter stelt vast dat een dergelijk beding niet in de arbeidsovereenkomst of andere ondertekende documenten uit die tijd staat. De stelling van de werkgever dat X een dergelijk beding wel aanvaardde omdat het in de pensioenbrief 2004 staat, snijdt volgens de kantonrechter geen hout. X ondertekende deze brief niet en er ontbreken concrete aanwijzingen dat deze brief destijds aan X ter hand is gesteld.

Ook brengt de wens van de werkgever om te komen tot een harmonisatie van arbeidsvoorwaarden volgens de kantonrechter niet mee dat een individuele werknemer daaraan zondermeer mee moet werken. Of X medewerking moet verlenen, hangt af van de omvang van het nadeel voor X dat hiermee gepaard gaat en de omvang van de compensatie van dat nadeel.  Het staat volgens de kantonrechter wel vast dat de overgang naar de beschikbare premieregeling voor het pensioen van X nadelig kan uitpakken.  Maar de werkgever maakt niet voldoende inzichtelijk hoe groot dat nadeel voor X zal zijn en ook niet hoe groot het financiële voordeel van de werkgever bij wijziging is. De werkgever deed bovendien geen concreet voorstel om het nadeel voor X te compenseren. Dat moet zij volgens de kantonrechter toch doen, ook als X daarover geen overleg wil voeren. Zonder een concrete uitwerking van de compensatie kan de kantonrechter volgens zijn zeggen namelijk niet oordelen dat aanvaarding van een wijzigingsvoorstel in redelijkheid van X kan worden verlangd.

 

Commentaar

De juridische en fiscale kwalificatie van streefregelingen is regelmatig onderwerp van discussie. In een brief van de (toenmalige) Pensioen & Verzekeringskamer aan het Verbond van Verzekeraars van 8 september 2004 (zie r.o. 1.7 Rechtbank Amsterdam 6 juli 2021) stelt de PVK: “Streefregelingen zijn vanuit de PSW optiek te beschouwen als salaris diensttijd regelingen”.  In het fiscale besluit Fiscale behandeling van pensioenregelingen welke zijn verzekerd door middel van een kapitaalverzekering met pensioen clausule van 2 juli 2001 wijst de staatssecretaris ze onder voorwaarden aan als beschikbare premieregelingen.

De onduidelijkheid over de status bracht de wetgever ertoe om in de Pensioenwet drie duidelijke karakters op te nemen; uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst en premieovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis ( memorie van antwoord Eerste Kamer) blijkt dat de regering deze verplichte karakterisering van belang vindt, juist met het oog op de zogenaamde streefregelingen. ”Voorkomen moet immers worden dat knollen voor citroenen worden verkocht. Streefregelingen mogen dus best blijven bestaan, mits via de karakterisering helder gemaakt wordt wat nu eigenlijk precies toegezegd wordt”.

Wat er was toegezegd, hield partijen in deze procedure verdeeld. De arbeidsovereenkomst was hierover onvoldoende duidelijk. Daarom ging de kantonrechter te rade bij de offertetekst en verzekeringsvoorwaarden van de ter dekking van de pensioentoezegging afgesloten verzekering. Eigenlijk de omgekeerde wereld. De ter dekking van de pensioentoezegging afgesloten verzekering moet 1 op 1 aansluiten bij de gedane toezegging en niet andersom. Bij gebrek aan beter destilleert de kantonrechter aan de hand van de zogenoemde Haviltex-uitlegmaatsaf de kennelijke bedoeling van partijen en komt tot de conclusie dat sprake is van een kapitaalovereenkomst. Uit de geciteerde gedeelten van de arbeidsovereenkomst en de pensioenovereenkomst blijkt niet of daarin in 1992 was opgenomen aan de hand van welke grondslagen het verzekerde pensioenkapitaal berekend werd. Dat is van belang om te bepalen of de invoering van een minimum rekenrente in 2004 een rechtsgeldige wijziging van de pensioenovereenkomst inhield. Eerder kwam de rechter tot de conclusie dat dit niet zo was (Hof Den Haag 8 februari 2020 en Hof Arnhem-Leeuwarden 18 mei 2021). En daarbij komt dan de vraag aan de orde of het kapitaal berekend moet worden aan de hand van de bij het afsluiten van de pensioenovereenkomst overeengekomen grondslagen, of aan de hand van de in 2004 ingevoerde minimale fiscale rekenrente. De kantonrechter komt, net zoals Hof Den Haag 14 december 2021 tot de conclusie dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de werkgever verlangd kan worden dat hij een fiscaal niet gefaciliteerde pensioenregeling uitvoert. Zie voor een uitgebreide beschouwing over dit standpunt mijn commentaar bij genoemde uitspraak van Hof Den Haag.

Auteur: Herman Kappelle.

Bron Rechtbank Midden-Nederland 15 december 2021 ECLI:NL:RBMNE:2021:6176

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 24 december 2021

Samenvatting: Kenmerk van een streefregeling is dat het geen verzekering van pensioen in de vorm van periodieke uitkering is, maar in de vorm van een kapitaal. Er is dus geen sprake van een uitkeringsovereenkomst. Werkgever kon pensioenovereenkomst niet eenzijdig wijzigen omdat er geen schriftelijk overeengekomen wijzigingsbeding is. Werkgever deed in wijzigingsvoorstel geen concreet voorstel om het nadeel voor werknemer te compenseren. Zonder concrete uitwerking van de compensatie kan niet worden beoordeeld of aanvaarding van het wijzigingsvoorstel in redelijkheid van werknemer kan worden verlangd.