Het huwelijksgoederenregime is voor de fiscale toerekening niet van belang.

Datum: 18 december 2023

Leestijd vier minuten

 

Man getrouwd in gemeenschap van goederen vindt dat zijn ouderdomspensioen voor de helft toebedeeld kan worden aan zijn echtgenote. Rechtbank en Hof oordelen dat het huwelijksgoederenregime voor de fiscale toerekening van het pensioen niet van belang is. Het pensioen is volledig belast in Box 1 bij de man.

 

Het geschil

X ontvangt naast zijn AOW ook een pensioenuitkering van een pensioenfonds uit hoofde van een in dienstbetrekking opgebouwd pensioen. Het fonds stort de pensioenuitkering op de gemeenschappelijke bankrekening van X en zijn echtgenote met wie hij in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd. X meent dat de pensioenuitkering voor de helft bij hem en voor de helft bij zijn echtgenote in aanmerking genomen kan worden. Dit omdat het pensioen in de algehele gemeenschap van goederen valt en is opgebouwd uit premies die zijn ingehouden op zijn loon en daarmee ten laste van die gemeenschap zijn gekomen. De inspecteur deelt deze mening niet en belast het pensioen volledig bij X. X tekent bezwaar aan dat de inspecteur afwijst. X gaat in beroep bij de rechtbank Noord-Nederland.

 

Rechtbank wijst beroep af

De Rechtbank wijst het beroep af omdat uit de wetgeving (art. 2.17 Wet IB 2001) en heersende jurisprudentie volgt dat voor het belastingrecht geldt dat pensioenuitkeringen worden toegerekend aan degene door wie die inkomsten zijn verworven en genoten. Artikel 3.81 Wet IB 2001 verwijst voor de invulling van het begrip loon naar de bepalingen van de Wet LB 1964. Het pensioen is opgebouwd in het kader van de dienstbetrekking van X en wordt uitgekeerd aan X. De inspecteur heeft de uitkering volgens de rechtbank volledig terecht aan X toegerekend. X heeft de uitkering in fiscale zin geheel genoten en X en zijn echtgenote kunnen er niet voor kiezen om het pensioen voor de helft bij de echtgenote in aanmerking te nemen. Het huwelijksgoederenregime, zoals geregeld in boek 1 van het BW is naar het oordeel van de rechtbank voor de fiscale toerekening van het ouderdomspensioen van X niet van belang. Ook het beroep van X dat de fiscale wetgeving niet redelijk is, gaat niet op. De Rechtbank moet de wet toepassen en mag de billijkheid en de innerlijke waarde daarvan niet toetsen (artikel 11 Wet algemene bepalingen). De Rechtbank merkt nog op dat X over de jaren 2012 tot en met 2016 soortgelijke procedures heeft gevoerd, waarin hij in het ongelijk is gesteld.

 

Hof acht hoger beroep ongegrond

X tekent hoger beroep aan tegen het oordeel van de Rechtbank bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ook daar vindt hij geen gehoor voor zijn standpunt dat de pensioenuitkering op grond van artikel 94, eerste en tweede lid van boek 1 BW voor gehuwden moet worden aangemerkt als een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel in de zin van artikel 2.17, derde lid Wet IB 2001. Het Hof oordeelt dat voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting over pensioeninkomsten de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964 bepalend zijn. De pensioeninkomsten behoren weliswaar tot de gemeenschap van goederen, maar dat doet er niet aan af dat de vraag bij wie de pensioenuitkering in fiscale zin wordt belast, beheerst wordt door deze heffingswetten. Op grond van de zogenoemde ‘rangorderegeling’ in artikel 2.14, tweede lid Wet IB 2001 moet voor de heffing van inkomstenbelasting eerst worden nagegaan of de pensioenaanspraken en -uitkeringen belast of vrijgesteld zijn als inkomen uit werk en woning (Box 1). Als dat het geval is kan van inkomen uit sparen en beleggen  (box 3) geen sprake meer zijn. Op grond van de zogenoemde ‘omkeerregel’ (pensioenaanspraken niet belast, alle uitkeringen wel) als bedoeld in artikel 10, eerste lid Wet LB 1964 zijn de pensioenuitkeringen belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. Dat brengt volgens het Hof met zich dat de pensioenaanspraken en de uitkeringen daarvan niet in Box 3 kunnen vallen. Het Hof concludeert dat aangezien uitsluitend X en niet de echtgenote jegens het pensioenfonds recht heeft op de uitkeringen uit hoofde van het ouderdomspensioen, uitsluitend hij degene is die deze inkomensbestanddelen heeft genoten en acht het hoger beroep op grond van het vorenstaande ongegrond.

Commentaar

Een staaltje zinloos procederen. Nadat hij over de periode 2012-2016 geen poot aan de grond kreeg, waagde X nogmaals een kans over het jaar 2019. Het wekt geen verbazing dat het resultaat hetzelfde was. De vraag bij wie inkomsten belast zijn, moet beantwoord worden op basis van de fiscale wetgeving en niet op basis van het BW. En de fiscale wetgeving is volstrekt duidelijk. Pensioenen zijn belast bij de gewezen werknemer die ze opbouwde in de pensioenregeling van zijn werkgever. Zoals ik al eerder schreef in mijn blog Pensioenwappie van 8 februari 2022 is een laagdrempelige gang naar de onafhankelijke rechter een groot goed. Maar met een dergelijke bij voorbaat zinloze procedure blijf ik moeite hebben. Het beslag dat dit legt op de capaciteit en middelen van de rechterlijke macht en de Belastingdienst is buiten proportie.

Auteur: Herman Kappelle.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9448

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 18 december 2023

Samenvatting:

Man getrouwd in gemeenschap van goederen vindt dat zijn ouderdomspensioen voor de helft toebedeeld kan worden aan zijn echtgenote. Rechtbank en Hof oordelen dat het huwelijksgoederenregime voor de fiscale toerekening van het pensioen niet van belang is. Het pensioen is volledig belast in Box 1 bij de man.