Drempelvrees
Eén deelnemer kan grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht blokkeren. 

Naar aanleiding van de ‘verhuizing’ van het Pensioenfonds van AON naar België constateerde minister Koolmees in antwoord op vragen van de CDA Tweede Kamerleden Omtzigt en Slootweg dat DNB een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht (want dat was het natuurlijk en geen verhuizing) niet kan blokkeren vanwege daarmee gepaard gaande toezicht arbitrage. De criteria waaraan DNB mag/moet toetsen staan limitatief in de IORP-richtlijn. Daar mag DNB niet zelfstandig andere criteria aan toevoegen. 

In een poging om toch vanuit Nederland wat meer grip te houden op dergelijke grensoverschrijdende waardeoverdrachten, diende de minister een nota van wijziging in bij het wetsvoorstel voor de implementatie van de IORP-II richtlijn. Hiermee introduceerde hij een goedkeuringseis van ten minste een tweederdemeerderheid van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden die reageren op een verzoek om met de grensoverschrijdende waardeoverdracht akkoord te gaan. Bij een binnenlandse waardeoverdracht geldt een dergelijke eis niet. 

Met name vanuit de pensioenwetenschap zette men vraagtekens bij de Europese houdbaarheid van deze eis. Artikel 12 van de IORP-II richtlijn houdt weliswaar in dat de voor de grensoverschrijdende waardeoverdracht vereiste meerderheid gedefinieerd wordt overeenkomstig het nationale recht. Maar is een grens van tweederdemeerderheid niet een dermate vergaande extra drempel dat een te ruime oprekking van het begrip meerderheid plaatsvindt en er strijd ontstaat met het vrije verkeer van diensten en het EU-Verdrag? Zo vroeg onder andere mijn VU-collega Erik Lutjens zich af.
De Eerste Kamer vroeg de minister daarop om advies te vragen aan de Raad van State. 

De Afdeling advisering van de Raad van State ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de tweederdemeerderheid-eis in strijd is met de Europese regels. De overwegingen op grond waarvan de Raad van State tot deze conclusie komt zijn opmerkelijk. Een verschillende procedure voor binnenlandse collectieve  waardeoverdrachten als voor grensoverschrijdende collectieve waardeoverdrachten leidt volgens de Raad weliswaar tot een ongelijke behandeling, maar het gaat om ongelijke gevallen, die om die reden ongelijk worden behandeld. 

Daarnaast – en dat vind ik nog opmerkelijker – geeft de Raad aan dat de keuze voor een tweederdemeerderheid enerzijds een relatief hoge drempel vormt, maar dat anderzijds niet is vereist dat een meerderheid van alle pensioengerechtigden instemt, maar slechts van diegenen die hebben gereageerd. Dat kan volgens de Raad een relatief lage drempel tot gevolg hebben, waarbij bovendien geen minimale respons geldt. Het maakt niet uit hoeveel deelnemers en gepensioneerden hebben gereageerd. 

En dit laatste zorgt er volgens mij nu juist voor dat geen sprake is van een relatief lage,  maar van een relatief hoge drempel.  Ook als er maar één deelnemer reageert en niet akkoord gaat,  is geen sprake van een tweederdemeerderheid en gaat de grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht dus niet door. En mijn verwachting is dat juist de tegenstanders zullen reageren, terwijl de voorstanders dit veel minder zullen doen. Door de tweederdemeerderheid-grens te relateren aan het aantal respondenten, is dus sprake een relatief heel hoge drempel. En dat is wellicht precies van Omtzigt c.s. beoogden.

 

13122018