Verbintenis die reeds werking heeft, maar die in de toekomst wellicht verliest, is geen voorwaardelijke verbintenis. Artikel 20 PW van toepassing bij wijzing onvoorwaardelijke indexatie in voorwaardelijke voor actieven.

Datum: 4 januari 2022

 

Leestijd 10 minuten

 

Pensioenregeling kent onvoorwaardelijke toeslag voor actieve deelnemers en voorwaardelijke toeslag voor slapers en gepensioneerden. Omstandigheid dat actieve deelnemer slaper of gepensioneerde kan worden, maakt de onvoorwaardelijke toeslag niet voorwaardelijk. Op grond van artikel 20 PW kan onvoorwaardelijke toeslag voor de opgebouwde aanspraken niet worden gewijzigd in voorwaardelijke toeslag.

 

Actieven onvoorwaardelijke toeslag, inactieven voorwaardelijke

X trad op 1 november 2007 in dienst bij werkgever Y, een onderlinge waarborgmaatschappij die het pensioen- en levensverzekeringsbedrijf uitoefent. Op 1 september 2019 treedt hij uit dienst. X en Y sloten een beëindigingsovereenkomst, die onder meer de bepaling bevatte; “ werkgever komt alle verplichtingen na die uit het dienstverband en/of de beëindiging daarvan voortvloeien uit de Pensioenwet en uit de bepalingen van de geldende pensioenregeling”.

Het pensioenreglement dat voor X bij zijn indiensttreding van toepassing was, stond; “voor deelnemers en voor gewezen deelnemers voor wie de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet, geldt dat vóór de pensioendatum de in eerdere deelnemingsjaren op grond van dit pensioenreglement opgebouwde pensioenbedragen telkenjare worden aangepast aan der cao-ontwikkeling. De directie streeft ernaar alle andere pensioenen aan te passen aan het maximum van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer afgeleid en het winstdelingspercentage op de polis, doch ten hoogste met 3% per jaar”.

In 2013 wijzigde het pensioenreglement op dit punt waardoor de tekst kwam te luiden; “Y heeft de ambitie om jaarlijks per 1 januari de opgebouwde pensioenaanspraken van deelnemers en gewezen deelnemers voor wie de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet te verhogen met een voorwaardelijke toeslag. De toeslag wordt gefinancierd uit de maatschappijwinstdeling die in het voorgaande jaar is ontvangen. De toeslag bedraagt maximaal de cao-ontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar”.
Ten tijde van de uitdiensttreding van X in 2019 was deze tekst nog steeds actueel.

 

Wijziging is in strijd met artikel 20 PW

X stapt na zijn uitdiensttreding naar de kantonrechter omdat de per 1 januari 2013 doorgevoerde wijziging van de onvoorwaardelijke toeslagverlening in een voorwaardelijke toeslagverlening over de tot 1 januari 2013 opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 20 PW niet is toegestaan, waarbij geldt dat artikel 20 PW een regel van dwingend recht betreft , waarvan niet afgeweken kan worden.

Y voert als verweer aan dat de vordering van X is verjaard, dat ten tijde van de wijziging reeds sprake was van een voorwaardelijke toeslag, dat X met de wijziging van de regeling heeft ingestemd en dat instandhouding van de onvoorwaardelijke toeslagregeling onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW.

De kantonrechter constateert dat de kern van het voorliggende geschil wordt gevormd door de vraag of de pensioenregeling van X bij Y een onvoorwaardelijke toeslag kende, of die regeling op enig moment is gewijzigd in een voorwaardelijke regeling, of deze wijziging al dan niet in strijd was met dwingendrechtelijke bepalingen, in het bijzonder artikel 20 PW en, tenslotte, als dat laatste het geval zou zijn, of Y gehouden is het te weinig opgebouwde pensioen alsnog  af te financieren.

 

Is sprake van verjaring?

Van verjaring is volgens de kantonrechter geen sprake. Artikel 59 PW bevat voor pensioenen een bijzondere regeling betreffende verjaring, die er op neerkomt dat vorderingen van pensioenuitkeringen niet verjaren tijdens het leven van een pensioengerechtigde. Artikel 59 PW is een bijzondere regeling met betrekking tot de verjaring van pensioenaanspraken, die de algemene regels met betrekking tot verjaring van vorderingen opzij zet.

 

Was altijd al sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening?

Volgens de kantonrechter maakt Y bij haar stelling dat de toeslagverlening altijd al voorwaardelijk was, onderscheid tussen twee vormen van voorwaardelijkheid.
De ene vorm is gelegen in de vraag of de voorwaarde of de ambitie van Y om de toeslagverlening te kunnen toepassen is vervuld of niet. De andere vorm van voorwaardelijkheid is gelegen in het al dan niet voortzetten van het dienstverband, aldus de kantonrechter.

De stelling van Y dat altijd al sprake was van een voorwaardelijke toeslagverlening, gebaseerd op het al dan niet vervullen van de ambitie van Y, volgt de kantonrechter niet. Volgens hem verschillen X en Y niet van mening dat tot 2013 de toeslagverlening daadwerkelijk onvoorwaardelijk is toegepast. Pas vanaf 2013 is de toeslagverlening niet of niet geheel toegepast. Ook uit de tekst van het pensioenreglement trekt de kantonrechter deze conclusie. Daar staat duidelijk dat voor actieve deelnemers geen sprake is van een streven om de pensioenen aan te passen (zoals dat voor de slapers en gepensioneerden wel het geval is) maar bepaalt de regeling dát de opgebouwde aanspraken worden aangepast aan de cao-ontwikkeling. Van enig voorbehoud is volgens de kantonrechter wat de actieve deelnemers betreft geen sprake en in die zin was de toeslagverlening dus onvoorwaardelijk voor actieve deelnemers, zoals destijds X.

Y betoogt dat de toeslagverlening altijd al voorwaardelijk was omdat de voorwaardelijkheid van de regeling is gelegen in de voorwaarde dat de persoon in kwestie nog in dienst is. Het in dienst blijven is een onzekere gebeurtenis en volgens Y zou uit artikel 6:21 BW volgen dat daardoor de verbintenis van Y om toeslag te verlenen voorwaardelijk is.

Naar het oordeel van de kantonrechter leest Y artikel 6:21 BW echter verkeerd. Uit de tekst van het artikel volgt dat met een voorwaardelijke verbintenis een verbintenis wordt bedoeld die wat betreft haar inwerkingtreding afhankelijk is gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis. In dit geval gaat het volgens de kantonrechter echter om een toekomstige onzekere gebeurtenis (het beëindigen van de status van actieve deelnemer) waardoor de regeling haar werking verliest. Een verbintenis die wellicht in de toekomst haar werking verliest, is naar het oordeel van de kantonrechter geen voorwaardelijke verbintenis in de zin van artikel 6:21 BW. De kantonrechter concludeert dan ook dat de toeslagverlening niet reeds voorwaardelijk was op het tijdstip dat de regeling in 2013 werd gewijzigd.

 

Stemde X in met de wijziging?

De kantonrechter concludeert dat uit artikel 20 PW volgt dat tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken (de kantonrechter spreekt abusievelijk over pensioenrechten) niet kunnen worden gewijzigd. Uit artikel 1 PW volgt dat onvoorwaardelijke toeslagverlening wordt begrepen in de definitie van pensioenaanspraken, omdat alleen voorwaardelijke toeslagverlening daarvan is uitgezonderd.

Voor de verdere beslissing van het geschil stelt de kantonrechter vast dat het uitgangspunt is dat artikel 20 PW aan wijziging van de pensioenregeling van een onvoorwaardelijke regeling naar een voorwaardelijke regeling in de weg staat. Artikel 20 PW is dwingend recht en daarvan kan niet, zelfs niet bij wijze van instemming van beide betrokken partijen worden afgeweken. De kantonrechter geeft aan dat hij met dit oordeel terugkomt van zijn uitspraak van 11 februari 2020 waarin hij in rechtsoverweging 4.18 besliste dat deelnemers vrijwillig afstand zouden kunnen doen van hun recht op onvoorwaardelijke toeslagverlening. Dus zelfs als X met de wijziging zou hebben ingestemd, staat volgens de kantonrechter artikel 20 PW aan wijziging van de regeling in de weg.

 

Is sprake van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:248, lid 2 BW?

De kantonrechter volgt niet de stelling van Y dat ongewijzigde instandhouding van de onvoorwaardelijke toeslagverlening onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 (de kantonrechter verwijst abusievelijk naar lid 1) BW. Volgens de kantonrechter heeft Y onvoldoende gesteld dat daarvan sprake is.

 

Ophogen of (ook) affinancieren?

In eerste instantie verzocht X aan Y om zijn pensioenaanspraken op te hogen met de niet verstrekte onvoorwaardelijke toeslagen. Naderhand vroeg hij ook om affinanciering van de betreffende toeslagen. Volgens de kantonrechter zijn ophoging en financiering weliswaar nauw met elkaar verbonden, maar zijn zij niet aan elkaar gelijk te stellen. Ophoging is een administratieve handeling terwijl affinanciering ook een daadwerkelijke waardeoverdracht impliceert. Volgens de kantonrechter kan een werknemer niet affinanciering van de pensioenaanspraken door middel van een daadwerkelijke betaling van een zeker geldbedrag afdwingen. Een en ander is naar zijn oordeel een zaak tussen werkgever en pensioenuitvoerder De eis van X om Y te veroordelen tot affinanciering van zijn onvoorwaardelijke toeslagen  wijst de kantonrechter af.

 

Commentaar

Een uitspraak die past in een inmiddels aanzienlijk rijtje van Rechtbank Noord Holland 31 juli 2019, Hof Den Haag 21 januari 2020, Rechtbank Den Haag 11 februari 2020, Rechtbank Den Haag 13 augustus 2020 en Hof Amsterdam 3 november 2020. Wat dat betreft is de uitkomst dan ook niet verbazingwekkend. Toch voegt deze uitspraak wel iets belangrijks toe aan de jurisprudentie tot nu toe. Expliciet kwam de vraag aan de orde of de voorwaarde dat iemand een actieve deelnemer moet zijn om voor een overigens onvoorwaardelijke toeslag in aanmerking te komen, terwijl voor slapers en gepensioneerden sprake is van een voorwaardelijke toeslagverlening, maakt dat sprake is van een voorwaardelijke toeslag. Daar valt wat voor te zeggen. Jaarlijks moet immers bekeken worden of de desbetreffende deelnemer nog actief is. Anderzijds is zo lang de deelnemer actief is sprake van een onvoorwaardelijke toeslag. In de vakliteratuur verdedigen diverse toonaangevende schrijvers  met verve beide standpunten. Naar mijn mening komt de kantonrechter terecht tot de conclusie dat in dergelijke gevallen geen sprake is van een voorwaardelijke toeslag. In hoeverre hij hiermee ook ultieme duidelijkheid schept in deze discussie, moeten we afwachten. Het vraagstuk is bij een aantal lopende (beroeps)procedures aan de orde.
Daarnaast komt de kantonrechter mijns inziens terecht terug op zijn eerdere conclusie dat wijziging van een onvoorwaardelijke toeslag in een voorwaardelijke mogelijk zou zijn met instemming van de betrokken deelnemer. Artikel 20 PW is van dwingendrechtelijke aard. En dat brengt met zich dat partijen dat niet kunnen wegcontracteren. Ook op dit punt is het goed dat de kantonrechter duidelijkheid verschaft.

Een andere opvallende conclusie van de kantonrechter vind ik het oordeel dat een werknemer zijn werkgever niet kan dwingen de onvoorwaardelijke toeslagen daadwerkelijk af te financieren. Op grond van artikel 55, lid 1 PW behoudt de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming de tot dat moment opgebouwde aanspraken. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. Artikel 23 PW verplicht de werkgever om ter uitvoering van een pensioenovereenkomst onmiddellijk een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten en in stand te houden bij een pensioenuitvoerder. Op grond van artikel 24 PW moet de werkgever de voor de pensioenverzekering verschuldigde premie voldoen. Naar mijn mening bieden deze artikelen voldoende grondslag voor een (gewezen) deelnemer om de werkgever rechtstreeks aan te spreken om de onvoorwaardelijke toeslagen af te financieren bij de pensioenuitvoerder. In zoverre is dat dus niet (alleen) een zaak tussen werkgever en pensioenuitvoerder.

Tenslotte valt op dat de werkgever in dit geval (een pensioen- en levensverzekeraar) in zijn pensioenreglement spreekt over gewezen deelnemers voor wie de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet. Dit is een contradictio in terminis.  Een deelnemer is de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. Een gewezen deelnemer is de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van de pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens een pensioenuitvoerder.

Iemand wiens pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet, verwerft uit dien hoofde nog pensioenaanspraken en is dus nog deelnemer. Dat hij in veel gevallen een gewezen werknemer is, maakt niet dat hij daardoor ook gewezen deelnemer is. Zeker van een werkgever die het pensioen- en levensverzekeringsbedrijf  uitoefent, zou je een zorgvuldiger redactie verwachten!

Auteur: Herman Kappelle.

Bron Rechtbank Den Haag, 16 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12948

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 4 januari 2022

Samenvatting: Pensioenregeling kent onvoorwaardelijke toeslag voor actieve deelnemers en voorwaardelijke toeslag voor slapers en gepensioneerden. Omstandigheid dat actieve deelnemer slaper of gepensioneerde kan worden, maakt de onvoorwaardelijke toeslag niet voorwaardelijk. Op grond van artikel 20 PW kan onvoorwaardelijke toeslag voor de opgebouwde aanspraken niet worden gewijzigd in voorwaardelijke toeslag.