Terug bij af

Het vraagstuk van hoe om te gaan met een zogenoemd “onbepaald verzekerd deel” nadat de opbouw van pensioen in eigen beheer vanaf 1 juli 2017 niet meer mogelijk is, blijft ons bezig houden. De staatssecretaris van Financiën beantwoordde in zijn – inmiddels derde - brief de aanvullende vragen die de VVD en het CDA in de Eerste Kamer nog hadden. In mijn eerdere blogs van 21 november 2016, 19 december 2016 en 15 februari 2017 ging ik al in op deze discussie.

Op 1 juli 2017 moeten DGA’s weten waar ze aan toe zijn. De reactie van de staatssecretaris van 27 juni is dan ook geen dag te vroeg. Helaas constateer ik dat het nog steeds niet helder is hoe een en ander uitpakt. En dat we eigenlijk weer terug zijn bij af. De staatssecretaris wil dat een onbepaald elders verzekerd deel per 1 juli 2017 bepaald wordt gemaakt. En dat heeft ook invloed op tot 1 juli 2017 in de in eigen beheer gehouden voorziening.

De aanvulling door het eigenbeheerlichaam mag volgens Wiebes nooit meer zijn dan nodig is voor het voldoen aan de verplichting die dat lichaam op 1 juli 2017 heeft. Deze verplichting moeten partijen uiterlijk per 30 juni 2017 berekenen. Desgevraagd bevestigt de staatssecretaris dat het hier gaat om de juridische verplichting. In een voorbeeld geeft de staatssecretaris aan hoe je deze verplichting moet bepalen. De verplichting van het eigenbeheerlichaam kan na 30 juni 2017 wel lager worden als blijkt dat van de verzekeringsmaatschappij een hogere uitkering zal worden ontvangen dan op 30 juni 2017 was berekend. Partijen kunnen dit voorkomen door het onbepaalde verzekerde deel om te zetten in een bepaald verzekerd deel. Maar een eventuele negatieve waardeontwikkeling van de pensioenverzekering – na 30 juni 2017 - mag de BV niet compenseren.

 De wijze waarop de staatssecretaris de juridische verplichting van de BV  vaststelt, klopt volgens mij niet. De juridische verplichting is de op 30 juni 2017 opgebouwde aanspraak voor zover deze niet uit de pensioenverzekering gefinancierd kan worden. De exacte omvang van deze verplichting staat dus op 30 juni niet vast maar kunnen we pas bepalen op het moment dat de pensioenverzekering wordt omgezet in een pensioenuitkering. Een van de kenmerken van pensioen in eigen beheer in combinatie met een onbepaald verzekerd deel is dat niet de DGA maar de BV het risico loopt van de waardeontwikkeling van de pensioenverzekering.  Ik begrijp dan ook niet op grond waarvan de staatssecretaris stelt dat je deze aanvulling op 1 juli 2017 moet fixeren. Het staat in elk geval haaks op hetgeen de Kennisgroep schreef in de brief van 16 april 2004; ”Het elders verzekerde deel van het streefpensioen is onbepaald. De werkgever geeft in de toekomst een aanvulling op het uit het verzekerde kapitaal bij de externe verzekeraar te verkrijgen pensioen, waardoor het totale pensioen uitkomt op het toegezegde eind- of middelloonpensioen. Zolang de opgebouwde eind- of middelloonpensioenen niet volledig bij een externe verzekeraar zijn verzekerd is er sprake van een aanvullend eigen beheer. In die situatie wordt de totale pensioenregeling beschouwd als een eind- of middelloonregeling en is het besluit niet van toepassing”.

Omdat een positieve waardeontwikkeling van de verzekering na 30 juni 2017 wel leidt tot een verlaging van de verplichting van de BV en een negatieve niet, zijn partijen min of meer gedwongen het onbepaald verzekerde deel om te zetten in een bepaald verzekerd deel. De staatssecretaris geeft een andere invulling aan de juridische verplichting dan hetgeen partijen eerder zijn overeenkwamen. De modelpensioenovereenkomsten van de belastingdienst die tot voor kort op de site van het CAP stonden, gaan ook uit van  een juridische verplichting zoals ik die hiervoor beschreef. Wiebes neemt nu een compleet ander standpunt in. Want door de min of meer voorgeschreven splitsing op 30 juni komt de waardeontwikkeling van de pensioenverzekering volledig voor rekening van de DGA. Hierop moeten partijen de pensioenovereenkomst aanpassen en is dus – naast het stoppen met de opbouw - sprake van een wijziging van de juridische verplichting m.b.t. de opgebouwde pensioenaanspraken. Van een volledige eindloon- of middelloonregeling (zoals door de Belastingdienst beschreven in de brief van 16 april 2004) moeten we naar een eindloon- of middelloonregeling bij de BV en een kapitaalovereenkomst bij de verzekeraar. Van één naar twee regelingen dus.

De wettelijke basis daarvoor ontbreekt volgens mij, althans ik zie hem niet terug in de redenering van de staatssecretaris. Het enige “winstpunt” is dat hij inmiddels begrip heeft voor de redenering van de Eerste Kamerleden en ze niet meer in de hoek zet van lastpakken die het allemaal niet begrijpen. Zo ga je als ministerie inderdaad niet met volksvertegenwoordigers om, maar de discussie in het parlement lijkt hiermee wel ten einde. Het is immers al bijna 1 juli en de staatssecretaris wijkt geen duimbreed. Sterker nog, zijn standpunten worden steeds strikter en we zijn weer terug bij af.

Ik verwacht dat de discussie op een ander niveau, tussen DGA en Belastingdienst, nog wel voorgezet zal worden. Want of het standpunt van Wiebes in rechte overeind blijft, betwijfel ik sterk. Ik huldig nu alvast de DGA die het gevecht aan wil!

 

28062017.