Slip of the tongue? 

Legt Koolmees (onbewust) een bom onder het nieuwe pensioenstelsel?

De Tweede Kamer debatteerde op 14 juli jl. met minister Koolmees over de Hoofdlijnennotitie uitwerking pensioenakkoord. Naast veel complimenten van de coalitiepartijen, Groen Links en de PvdA waren er veel vragen en was er bij tijd en wijle forse kritiek van PVV, 50Plus en SP.

Voor het debat stelde de Kamer en beantwoorde de minister al 211 schriftelijke vragen. Hieruit blijkt al dat er nog veel onduidelijk is. Ook tijdens het debat kon Koolmees nog niet alle vragen beantwoorden. Er moet nog veel worden uitgewerkt. Wat dat betreft was de verzuchting van CDA-woordvoerder Pieter Omtzigt veelzeggend. Hij vroeg zich af of het niet beter was geweest om eerst een (aantal) hoorzittingen te houden en dan pas een inhoudelijk debat met de minister te voeren. De vraag stellen is hem beantwoorden ……

In al dit verbale geweld maakte minister Koolmees, min of meer tussen neus en lippen door, een opmerking naar aanleiding van een vraag van VVD-woordvoerder Roald van der Linde. Een opmerking die, als we hem letterlijk moeten nemen en echt zo is bedoeld, een bom legt onder het nieuwe pensioenstelsel. Ik kan me dat echter niet voorstellen en hou het er maar op dat sprake is van een slip of tongue van een minister die ook aan een welverdiende vakantie toe is.

Tijdens het debat stelde Van der Linde een vraag over het shoprecht bij pensioenfondsen en voegde daar enigszins ‘nebenbei’ aan toe; “in het verlengde daarvan: klopt het dat straks alleen nog pensioenverzekeraars een vaste uitkering mogen aanbieden? En blijft dan het ftk bestaan voor fondsen met de Wet verbeterde premieregeling?” Koolmees beantwoordde deze vraag in eerste instantie niet, zodat Van der Linde hem vlak voor het begin van de tweede termijn er nog even aan herinnerde; “Er is nog één vraag blijven liggen. In het verlengde van het shoprecht had ik gevraagd of het juist is dat straks alleen pensioenverzekeraars een vaste uitkering kunnen aanbieden.”

Aan het begin van de tweede termijn kwam Koolmees met een even kort als spectaculair antwoord: “De heer Van der Linde sprak over het shoprecht nieuwe contract. Ook voor pensioenfondsen blijft de mogelijkheid bestaan om een vaste uitkering aan te bieden op basis van de ftk-regels.”  
Hij maakt hierbij geen enkel voorbehoud en ook geen verschil tussen het ‘doorontwikkelde contract’ en de verbeterde premieregeling, die bedrijfstakpensioenfondsen in het nieuwe systeem ook mogen uitvoeren.

Ik neem aan dat de vraag van Van der Linde gericht was op de verbeterde premieregeling. Bij een dergelijke regeling hebben deelnemers het recht om te kiezen voor een vaste uitkering in plaats van een variabele. Als de pensioenuitvoerder geen vaste uitkering aanbiedt, heeft de deelnemer het recht om te shoppen naar een aanbieder die dit wel doet. En de vraag is of een pensioenfonds een vaste uitkering mag/kan aanbieden. De hoofdlijnennotitie is daar enigszins tegenstrijdig in. Enerzijds lijkt hij daar glashelder over: “Deelnemers ontvangen een levenslange pensioenuitkering. Na pensioendatum wordt vanuit het gereserveerde vermogen een uitkering genoten door periodiek een stukje uit dit vermogen te onttrekken op basis van een prudent projectierendement. Er is dus geen sprake van het inkopen van een pensioenuitkering op de pensioendatum voor de gehele uitkeringsperiode.” Maar de hoofdlijnennotitie zegt ook: “deelnemers die een vaste uitkering willen inkopen, kunnen dat blijven doen”. Die laatste passage slaat nadrukkelijk terug op een uitkering uit hoofde van een verbeterde premieregeling. Of de eerste alleen van toepassing is op het doorontwikkelde contract, en niet op de verbeterde premieregeling is niet bij voorbaat duidelijk. Van der Linde trok kennelijk uit deze twee passages uit de hoofdlijnennotitie de conclusie dat deelnemers die een vaste uitkering willen alleen bij een pensioenverzekeraar terecht kunnen. Hij vroeg daarvan een bevestiging aan Koolmees. Die bevestigde dit echter niet en gaf in zeer algemene termen aan dat pensioenfondsen een vaste uitkering mogen aanbieden op basis van de regels van het financieel toetsingskader. Dit lees ik in ieder geval niet uit de hoofdlijnennotitie. De eerste geciteerde passage laat mijns inziens geen twijfel dat voor het doorontwikkelde contract geen sprake kan zijn van een vaste uitkering. Ik vraag me zelfs af of dit bij een door een pensioenfonds uitgevoerde verbeterde premieregeling ook niet zo is, of wellicht zou moeten zijn.

Als pensioenfondsen op basis van het ftk nog vaste uitkeringen mogen aanbieden, zijn we weer terug bij af. De bij deze uitkeringen behorende verplichtingen zullen dan op basis van de risicovrije rekenrente gewaardeerd moeten worden en blijft sprake van dekkingsgraad(problemen) en (dus) van mogelijke kortingen. In zoverre is een ‘vaste’ uitkering bij een pensioenfonds dus even zacht als de huidige middelloonuitkeringen, die op basis van de dekkingsgraad gekort kunnen worden. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van dit zo moeizaam bereikte pensioenakkoord?

Pensioenfondsen kunnen dus, als ik Koolmees goed begrijp, bijvoorbeeld toch het in eerste instantie door de SER geadviseerde contract aanbieden waarbij de beschikbare premie meteen wordt omgezet in een uitgestelde levenslange vaste periodieke uitkering. En daarvan kwam de stuurgroep nu juist tot de conclusie dat dat de bestaande problematiek niet oplost, zodat afgestapt werd van aanspraken en rekenrente en het ‘doorontwikkelde contract’ het levenslicht zag.

Ik kan me dan ook niet voorstellen dat Koolmees dit zo bedoelde. Maar, hij zei het wel en het staat letterlijk zo in het stenogram. Het lijkt me dan ook voor iedereen goed dat de minister deze – naar ik aanneem – slip of the tongue snel corrigeert en duidelijkheid verschaft.

1607202