Paniek in de polder;
beantwoording van schriftelijke vragen lijkt – onbedoelde (?)- wijziging standpunt overgangsrecht voor bestaande rechtstreeks verzekerde middelloonregelingen
 

Leestijd drie minuten

 

De regering houdt het tempo erin bij de behandeling van de Wet toekomst pensioenen. Na een lijvige nota naar aanleiding van het verslag, beantwoordde minister Schouten op 23 mei 2022 nog enkele schriftelijke vragen van de Tweede Kamer. De beoogde snelheid valt te prijzen, maar mag natuurlijk niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid. En dat lijkt nu wel het geval. Tenminste, dat hoop ik. Want anders is sprake van een fundamentele wijziging van het standpunt terzake van het overgangsrecht, waardoor werkgevers met een rechtstreeks verzekerde middelloonregeling onverwacht en onnodig onder een enorme tijdsdruk worden gezet.

In de brief van minister Schouten staat de volgende passage; “Het overgangsrecht is bedoeld voor situaties waarin er op de dag voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel sprake is van (1) een premieregeling met een progressieve premie (ongeacht het type pensioenuitvoerder waar deze is ondergebracht) of (2) een uitkeringsregeling met een progressieve premie die wordt uitgevoerd door een verzekeraar. Uitgaande van een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023, geldt als peildatum of is voldaan aan deze voorwaarde 31 december 2022. Na 31 december 2022 kunnen geen nieuwe pensioenregelingen met een progressieve premie worden overeengekomen en kunnen er ook geen bestaande pensioenregelingen worden omgezet in een premieregeling met progressieve premie.” 

Deze laatste zinsnede betekent dus, als ik hem goed lees, dat een werkgever met een rechtstreeks verzekerde middelloonregeling zijn regeling vóór 1 januari 2023 moet omzetten in een premieregeling met progressieve premie om gebruik te kunnen maken van de overgangsregeling. Tot nu toe ging ik er in ieder geval vanuit dat hij daarvoor de tijd had tot 1 januari 2027.

Voormalig minister Koolmees antwoordde immers op 9 december 2020 op Kamervragen van zijn partijgenoot Van Weyenberg op de vraag: “Kunt u bevestigen dat met dit overgangsrecht is beoogd om werkgevers en werknemers, ook bij rechtstreeks verzekerde uitkeringsovereenkomsten, tot uiterlijk 1 januari 2026 de tijd te geven om een keuze te maken tussen voortzetting van een progressieve premie of de overstap naar een leeftijdsonafhankelijke premie?” met een even kort als volmondig; “Ja”. 

En ook de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel sluit hierbij aan. Op blz. 259 staat het er onomwonden; “Voor de bestaande uitkeringsovereenkomsten met een progressieve premie die worden uitgevoerd door verzekeraars, geldt dat werkgevers en werknemers tot uiterlijk 1 januari 2027 de tijd krijgen om de keuze te maken of zij de progressieve premie willen eerbiedigen of dat zij de overstap maken naar een leeftijdsonafhankelijke premie.

Daar is toch geen woord Spaans bij en deze passages kunnen volgens mij maar tot één conclusie leiden. Werkgevers met een rechtsreeks verzekerde middelloonregeling kunnen deze tot 1 januari 2027 omzetten in een premieovereenkomst met een stijgende premie op basis van de staffel, die dan onder het overgangsregime valt. Waarom dat nu ineens anders zou moeten zijn, waardoor de omzetting geforceerd voor 1 januari 2023 zou moeten plaatsvinden, is mij volstrekt een raadsel. Ik hoop maar dat het een door de enorme werkdruk bij de ambtenaren van SZW veroorzaakt missertje is. Een missertje dat echter wel tot onrust en misschien zelfs wel paniek in de polder leidt. Volledig onnodig wat mij betreft, maar daarvoor is het wel noodzakelijk dat minister Schouten op zo kort mogelijke termijn hierover duidelijkheid verschaft en onomwonden bevestigt wat haar ambtsvoorganger in december 2020 zei.

24052022