Nog niet het begin………..


De sociale partners waren op bezoek bij de kabinetsformateur en de partijen die onderhandelen over een nieuw coalitie. Werkgeversvoorzitter Hans de Boer verklaarde volgens het FD van 17 augustus na afloop; “nog niet het begin van een akkoord over grootscheepse arbeidsmarkthervormingen en het pensioenstelsel te hebben bereikt”.

Dat vind ik eerlijk gezegd schokkend en treurig. Al geruime tijd discussiëren we in Nederland over de toekomst van ons pensioenstelsel. In 2014 startte het kabinet de Nationale Pensioendialoog. In het kader daarvan vroeg de staatssecretaris van SZW advies aan de SER over hoe de SER aankijkt tegen de aanvullende pensioenen in de toekomst en welk transitie pad daarvoor nodig is. De SER bestaat uit de sociale partners, aangevuld met Kroonleden.

De contouren zijn (of moet ik zeggen leken?) bekend. Er lijkt (leek?) een voorkeur te zijn voor een persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling. Ook de uitkeringsovereenkomst met degressieve opbouw ligt nog op tafel. De sociale partners komen niet tot een eensluidend advies. Met name de vakbeweging vreest voor problemen met de achterban als de individuele potjes ten koste gaan van de solidariteit. Een extra complicatie is dat de discussie inmiddels niet meer alleen gaat over een nieuw pensioencontract in de tweede pijler, maar ook over de stijgende AOW-leeftijd, pensioen voor ZZP’ers en de pensioenleeftijd voor mensen met een zwaar beroep. Het aan elkaar verbinden van al deze onderwerpen bespoedigt een snel resultaat niet.

De Raad van State concludeerde begin juli in haar advies aan het kabinet over de juridische consequenties van het afschaffen van de doorsneesystematiek in voorzichtige bewoordingen; “bij de vormgeving van een nieuw pensioenstelsel dient weliswaar rekening gehouden te worden met het Europeesrechtelijke verbod op leeftijdsdiscriminatie, maar dit verbod sluit een overgang naar een pensioenstel met degressieve opbouw niet bij voorbaat uit.” Eveneens leidt het ontbreken van een doorsneesystematiek in een nieuw pensioenstelsel er volgens de Raad niet automatisch toe dat een dergelijk stelsel dusdanig weinig solidariteitskenmerken bevat dat verplichtstelling leidt tot een ongerechtvaardigde inbreuk op het Europese mededingingsrecht.
Geen blokkade derhalve, maar wel blijft voorzichtigheid en zorgvuldigheid geboden. Wat dat betreft is de kop in het FD van 14 juli 2017; “Horde bij Raad van State voor hervorming pensioenstelsel lijkt genomen” en de conclusie van het artikel dat aan een belangrijke voorwaarde voor een nieuw pensioenstelsel lijkt te zijn voldaan, wel heel enthousiast en optimistisch. “Niet bij voorbaat uitsluiten” is toch wat anders dan “in alle gevallen toegestaan”.

Staatssecretaris Klijnsma waarschuwde onlangs de sociale partners. In het FD van 11 augustus 2017 zei ze: “Ik heb altijd gevonden dat de sociale partners op de tweede pijler het voortouw hebben, want het gaat gewoon om een arbeidsvoorwaarde. Maar als zij met niets komen, dan geven ze dat voortouw uit handen.” Zij daagt de vakbeweging uit hun achterban te vragen over hun eigen schaduw heen te springen. “Het gaat immers niet alleen om het pensioen van de huidige gepensioneerden, het gaat om het pensioen van alle Nederlanders.”
Zij wijst er op dat je als je als sociale partners je ultieme ideeën over de vernieuwing van het stelsel op tafel legt, dat voor de vier onderhandelende partijen aan de informatietafel moeilijk terzijde te schuiven is. “Doe je dat niet, dan moeten werkgevers en werknemers straks achteruit onderhandelen ten opzichte van wat er in het regeerakkoord staat.”

Die kans lieten de sociale partners dus lopen. Er is nog niet het begin van een akkoord. De kans dat zij zich hiermee buitenspel hebben gezet en dat de politiek zijn verantwoordelijkheden neemt, is daarmee reëel.  En dat is een slechte zaak. Want pensioen is en blijft een belangrijke arbeidsvoorwaarde en hoort dus bij de sociale partners thuis. Daarom pleitte ik er in een eerder blog  voor om de discussie over de stelselherziening te versmallen tot de enige vraag die er écht toe doet. Ik herhaal hem hier nog maar eens: Willen we van een jaarlijks gelijke pensioenopbouw per dienstjaar waarbij de kosten daarvan stijgen naarmate de deelnemer ouder wordt, naar een systeem waarbij de kosten per deelnemer leeftijd onafhankelijk worden en de jaarlijkse pensioenopbouw (dus) minder wordt naarmate de deelnemer ouder wordt? Een dergelijk stelsel is al mogelijk op basis van de huidige wet- en regelgeving. Door te kiezen voor een beschikbare premieregeling met een voor iedere deelnemer – ongeacht leeftijd – zelfde percentage van de pensioengrondslag als beschikbare premie, is materieel sprake van degressieve opbouw. Voor een voor iedereen gelijke premie kan je naarmate je ouder wordt een steeds lagere pensioenuitkering aankopen. Immers, hoe ouder je bent, hoe duurder het op pensioeningangsdatum in te kopen pensioen. Ook voor de deelnemer die moeilijk afscheid kan nemen van een pensioen in de vorm van een gegarandeerde periodieke uitkering, biedt deze optie soelaas. Hij kan op basis van de huidige wet- en regelgeving er nu al voor kiezen om zijn beschikbare premie meteen, in het jaar van toekennen, om te zetten in een uitgestelde gegarandeerde periodieke uitkering op basis van de op dat moment door de pensioenuitvoerder gehanteerde tarief grondslagen. Materieel levert dit hetzelfde resultaat op als een middelloonregeling.

Dit vraagt wel een aantal principiële keuzen over de manier waarop we de pensioenopbouw in Nederland fiscaal willen faciliteren. En dat vergt politieke moed en de bereidheid om over de eigen schaduw heen te springen. Van sociale partners, met name de vakbeweging en van het kabinet. Ik roep ze dan ook op om deze sprong te wagen en een einde te maken aan de gênante vertoning die de discussie over de hervorming van ons pensioenstelsel inmiddels is geworden. Het beste bewijs daarvan vormt een werkgeversvoorzitter die ruim drie jaar na de Adviesvraag van het kabinet met droge ogen durft te zeggen dat er nog niet het begin van een akkoord is!

 

17082017