Is pensioenverzekeraar gehouden om pensioenovereenkomst na te komen?

Datum: 15 februari 2022

Leestijd: vier minuten 

Hof maakte onvoldoende inzichtelijk of een grondslag aanwezig is om pensioenverzekeraar te houden aan het verlenen  van onvoorwaardelijke toeslagen. Hoge Raad vernietigt uitspraak en verwijst naar ander hof.

 

Pensioenovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst

Werkgever X bracht zijn pensioenregeling in eerste instantie op basis van een uitvoeringsovereenkomst onder bij pensioenverzekeraar Y. Na enige tijd verandert X van pensioenuitvoerder en brengt de pensioenovereenkomst onder bij een eigen ondernemingspensioenfonds. Deelnemer Z stemt niet in met waardeoverdracht van zijn aanspraken van pensioenverzekeraar Y naar het ondernemingspensioenfonds. Zijn opgebouwde aanspraken blijven dus achter bij Y. Met ingang van 1 januari 2013 is de op Z van toepassing zijnde cao gewijzigd waardoor zijn recht op onvoorwaardelijke toeslagen is omgezet naar een voorwaardelijk recht op basis van overrente.

Het Gerechtshof Den Haag bepaalde in zijn uitspraak van 21 januari 2021 dat deze wijziging niet rechtsgeldig was overeengekomen. Dat de cao voorziet in deze wijziging betekent volgens het Hof niet dat gehandeld mag worden in strijd met het verbod van artikel 20 Pensioenwet en laat de rechten en aanspraken van Z uit hoofde van dit artikel onverlet. De hoogte van de schade die X daardoor leidt moest nog nader worden vastgesteld, onder andere op basis van door de pensioenverzekeraar te leveren gegevens.

Het Hof veroordeelt zowel werkgever X als pensioenverzekeraar Y tot nakoming van de tussen X en Z geldende pensioenovereenkomst in die zin dat op de door Z opgebouwde aanspraken bij Y onvoorwaardelijke toeslagen moeten worden verleend op basis van het pensioenreglement vóór de cao-wijziging . X is veroordeeld tot de financiering van deze toeslagen.

Pensioenverzekeraar Y stelt tegen dit arrest van het Hof beroep in cassatie in.

 

Pensioendriehoek; vordering op verzekeraar betreft andere rechtsverhouding als vordering op werkgever.
Het Hof overwoog onder meer dat de bepalingen uit de uitvoeringsovereenkomst (verzekeringsovereenkomst) tussen X en Y niet aan Z kunnen worden tegengeworpen, omdat hij geen partij is bij deze overeenkomst. Dat door X geen premie voor de toeslagen is betaald, maar dat de toeslagen worden gefinancierd uit de overrente die X van Y ontvangt, kan volgens het Hof evenmin aan Z worden tegengeworpen.

De Hoge Raad kijkt hier wat anders tegenaan. Volgens de Hoge Raad moet onderscheid worden gemaakt tussen de rechtsverhouding tussen i) werkgever en werknemer (de pensioenovereenkomst); ii) werkgever en pensioenverzekeraar (de uitvoeringsovereenkomst) en iii) werknemer en pensioenverzekeraar om de aanspraak van de werknemer te bepalen. Het gaat in deze zaak om de rechtsverhouding tussen Y als pensioenverzekeraar en Z als werknemer. Z aanvaardde de rechten uit de verzekeringsovereenkomst en geldt volgens de Hoge Raad daardoor als partij bij de tussen X en Y gesloten uitvoeringsovereenkomst. Het Hof veroordeelde pensioenverzekeraar Y op dezelfde voet  als werkgever X tot nakoming van de tussen werkgever X en werknemer Z geldende pensioenovereenkomst. De vordering van Z op Y betreft volgens de Hoge Raad echter een andere rechtsverhouding dan de vordering van Z op X. Het Hof maakte naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende inzichtelijk of een grondslag aanwezig is voor de gehoudenheid van Y tot het verlenen van toeslagen van de bij Y opgebouwde pensioenaanspraken. Het daartegen door Y ingebrachte cassatiemiddel slaagt volgens de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigt dan ook het arrest van het Hof Den Haag en verwijst het geding naar het Hof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.

 

Commentaar

De Hoge Raad geeft haarfijn aan hoe de juridische verhoudingen liggen tussen de bij de pensioendriehoek betrokken partijen. De werkgever sluit met zijn werknemers een pensioenovereenkomst af. De werkgever brengt deze vervolgens onder bij een pensioenuitvoerder door een uitvoeringsovereenkomst af te sluiten. De werknemer krijgt op basis van de uitvoeringsovereenkomst rechtstreeks aanspraken op de pensioenuitvoerder.

Als een onvoorwaardelijke toeslag wordt gewijzigd in een voorwaardelijke, geldt dit alleen voor de in de toekomst op te bouwen aanspraken. Op de tot het moment van wijziging opgebouwde aanspraken blijft op grond van artikel 20 Pensioenwet de onvoorwaardelijke toeslag van kracht. Dat oordeel van het Hof Den Haag stond in deze procedure niet ter discussie.  De vraag die aan de orde was, was wie aangesproken kan worden voor de nakoming van de onvoorwaardelijke toeslagverlening; de werkgever of ook de pensioenverzekeraar. Daarbij valt wel op dat het Hof Den Haag in rechtsoverweging 16 aangaf dat een onvoorwaardelijk recht op toeslagen niet zonder instemming van de werknemer kan worden gewijzigd in een voorwaardelijk recht. Met andere woorden: met instemming van de werknemer zou het wel kunnen? Artikel 20 Pensioenwet is daarover heel duidelijk; “in geval van een wijziging van een pensioenovereenkomst worden de voor de aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde aanspraken niet gewijzigd”. De Rechtbank Den Haag kwam in zijn uitspraak van 16 november 2021 nadrukkelijk terug van zijn eerdere soortgelijke conclusie. Artikel 20 Pensioenwet is van dwingendrechtelijke aard en dat brengt mee dat partijen dat niet kunnen wegcontracteren.

De Hoge Raad maakt terecht een onderscheid in de rechtsverhoudingen. De onvoorwaardelijke toeslagverlening is onderdeel van de pensioenovereenkomst. De werknemer kan vanuit die rechtsverhouding dus alleen zijn werkgever aanspreken. De pensioenverzekeraar kan uit dien hoofde hier niet voor worden aangesproken, hij is geen contractspartij bij de pensioenovereenkomst. De werknemer is door de aanvaarding van de rechten uit de verzekeringsovereenkomst partij bij deze overeenkomst. De daarin opgenomen bepalingen over de financiering kunnen dus ook aan hem tegen worden geworpen. Of dat betekent dat de pensioenverzekeraar in het geheel niet direct aangesproken kan worden op het verlenen van onvoorwaardelijke toeslagen, is hiermee echter niet gezegd. Dat moet het Hof Amsterdam nu gaan bepalen.

Auteur: Herman Kappelle.

Bron: Hoge Raad 11 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:162

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 15 februari 2022

Samenvatting: Hof maakte onvoldoende inzichtelijk of een grondslag aanwezig is om pensioenverzekeraar te houden aan het verlenen van onvoorwaardelijke toeslagen. Hoge Raad vernietigt uitspraak en verwijst naar ander hof.