In de knip! 

Leestijd vier minuten.

Na de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen is het nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum altijd op risicobasis en diensttijdonafhankelijk (artikel 16 PW). Het partnerpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum is op opbouwbasis. Het overgangsrecht voorziet in artikel 220g PW er in dat iemand die voor het overgangstijdstip naar de Wtp als partner aanspraakgerechtigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis, aanspraakgerechtigde blijft voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst geeft op hun site in V&A 23-004 aan dat dit partnerpensioen de fiscale ruimte voor een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum niet vermindert. De fiscale ruimte voor een dergelijk partnerpensioen is door de Wtp maximaal 50% van het laatst genoten pensioengevend loon (artikel 18b Wet LB 1964). Iemand die in het verleden een partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum op opbouwbasis had, kan dus zonder fiscale consequenties een partnerpensioen krijgen dat (veel) hoger is dan het maximum uit de Wtp van 50%. Of, zoals scheidend CAP-voorzitter Ben Schuurman (hij draagt het voorzitterschap per 1 januari 2024 over aan Erik Schouten) het gisteren op de Actualiteitenlezing Pensioenrecht van het Expertisecentrum Pensioenrecht van de VU uitdrukte; “Ik ben dood meer waard dan levend”.

Schuurman had ook nog een afscheidscadeautje voor de pensioenwereld. Hij kondigde aan dat het Verzamelbesluit Pensioenen aangepast gaat worden, zodat ook de zogenoemde ‘knipbedragen’ de fiscale ruimte niet verminderen. De knipbedragen stammen uit de periode dat het pensioengevend salaris gemaximeerd werd en de maximale opbouwpercentages werden verlaagd in 2014 en 2015. In eerste instantie stelde de staatssecretaris zich op het standpunt dat bij een nabestaandenpensioen op risicobasis  voor het gehele pensioen uitgegaan moest worden van het fiscale kader ná de inwerkingtreding van de beperking. Want bij een nabestaandenpensioen op risicobasis is volgens hem sprake van een ‘repeterende pensioentoezegging op basis van eenjarige risico’s’. Dat betekent dat als het verzekerde risico (het overlijden van de deelnemer) zich in enig jaar niet heeft voorgedaan de toezegging als het ware uitdooft en daalt tot nihil. In de optiek van de staatssecretaris doet de werkgever in het volgende jaar opnieuw een toezegging van een partnerpensioen op risicobasis en draagt daarvoor een eenjarige risicopremie af. De beperking geldt volgens de staatssecretaris dan ook zowel voor de reeds verstreken diensttijd als ook voor de pensioengevende diensttijd na inwerkingtreding van de beperking. Consequentie hiervan was dat partnerpensioen dat uitgedrukt was in een percentage van het bereikbare ouderdomspensioen fiscaal hoger mocht zijn dan een partnerpensioen met een eigen opbouwpercentage. De tot de beperking van het fiscale kader over de verstreken diensttijd opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen bleven immers onaangetast. En de als percentage van dat ouderdomspensioen uitgedrukte aanspraken op partnerpensioen dus ook.
Ondanks het feit dat er op de redenering van de staatssecretaris wel wat valt af te dingen (er is geen sprake van een jaarlijkse nieuwe toezegging, maar van een bestaande pensioenovereenkomst waarvoor jaarlijks premie wordt betaald), vond de staatssecretaris het hierdoor veroorzaakte verschil tussen partnerpensioen op risicobasis en partnerpensioen op opbouwbasis ongewenst. Daarom stond hij ‘met het oog op een redelijke wetstoepassing’ toe dat ook bij partnerpensioen op risicobasis voor de pensioengevende dienstjaren voor inwerkingtreding van de beperking van de fiscale kaders voor pensioenopbouw wordt uitgegaan van de toen bestaande fiscale kaders. Hiermee wordt partnerpensioen op risicobasis op gelijke wijze behandeld als pensioen op opbouwbasis. Onjuiste theoretische onderbouwing, juiste praktische uitwerking.

Tijdens de Actualiteitenlezing betoogde ik dat door dit besluit weliswaar sprake is van gelijke behandeling van de aanspraken, maar dat nog steeds sprake is van financiering op risicobasis. Er is dus geen sprake van partnerpensioen op opbouwbasis als bedoeld in artikel 220g PW en V&A 23-004. Daarin gaf Ben Schuurman mij gelijk, maar voegde daar meteen aan toe dat ook hier op basis van een redelijke wetstoepassing iets aan gedaan gaat worden. Hij kondigde een aanpassing van het Verzamelbesluit aan, zodat ook deze aanspraken op partnerpensioen de fiscale ruimte niet verminderen. Die zit in de knip. Pragmatisch en resultaatgericht zoals ik Ben al jaren ken. En wat de samenwerking met hem gedurende al die jaren zo plezierig maakte. Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om hem daarvoor zeer hartelijk te danken. Het was een waar genoegen! Tevens wens ik Erik Schouten alle succes toe en gezien de samenwerking die ik ook al jaren met hem heb, heb ik er het volste vertrouwen in dat dit onverminderd zo blijft.

07122023