Elke werknemer is deelnemer, maar niet elke deelnemer is werknemer;
Klijnsma en de arbeidsongeschikten.


Hoofdregel is dat wijzigingen in wet- en regelgeving onmiddellijke werking hebben. Dat wil zeggen dat de nieuwe regels ook van toepassing zijn op bestaande rechtsverhoudingen.
Als de fiscale regels voor pensioenen wijzigen, geldt dat in beginsel dus ook voor de toekomstige opbouw in pensioenregelingen die op die datum al bestaan. In het verleden (2004, 2006 en 2013) trof de wetgever een speciale overgangsregeling voor arbeidsongeschikten met premievrijstelling in een bij een pensioenverzekeraar ondergebrachte regeling.  Op basis van de premievrijstelling gaat de pensioenopbouw voor rekening van de pensioenuitvoerder door nadat een deelnemer arbeidsongeschikt is geworden. Bij door een pensioenverzekeraar uitgevoerde pensioenregeling is het recht op premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid ingevolgde de verzekeringsovereenkomst civielrechtelijk definitief geworden op het moment dat die premievrijstelling is ingegaan. De voortgezette pensioenopbouw kan in die gevallen niet worden aangepast. De omvang van de premievrijstelling staat vast op de datum waarop de premievrijstelling intreedt. Gelet hierop keurde de staatssecretaris van Financiën onder voorwaarden goed dat aanpassing voor rechtstreeks verzekerde regelingen achterwege blijft voor zover de rechten voortvloeien uit een contractuele premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid. Daarbij gaf de staatssecretaris van Financiën aan dat de situatie bij pensioenfondsen op dit punt volgens hem wezenlijk anders is. Werkgevers hebben in beginsel een contract van onbepaalde duur met een pensioenfonds. Hoewel ook in dit geval de arbeidsrelatie tussen de werkgever en de vanwege arbeidsongeschiktheid ontslagen ex-werknemer wordt verbroken, blijft voor wat betreft de pensioenregeling de mogelijkheid tot wijziging daarvan bestaan, omdat die bevoegdheid toekomt aan de sociale partners. Zelfs wanneer de werkgever geen binding met het pensioenfonds meer zou hebben, bijvoorbeeld na faillissement, kan de premie voor de pensioenopbouw van arbeidsongeschikten bovendien nog steeds door de collectiviteit opgebracht blijven worden. Daarom kan de voortgezette pensioenopbouw voor arbeidsongeschikten in geval van pensioenfondsen door middel van een doorsneepremie jaarlijks afgefinancierd blijven worden, vergelijkbaar met de situatie voor de actieve deelnemers.

Voor deelnemers die bij een pensioenfonds zitten, gaat de toekomstige opbouw dus door op basis van de regeling zoals die per 1 januari 2015 luidt. En dus met een aftopping van het pensioengevend salaris op €100.000. Dat leidt in sommige gevallen tot een forse daling van het partnerpensioen. Tijdens de parlementaire behandeling stelden diverse leden van de Tweede en Eerste Kamer vragen over de gevolgen van deze versobering voor deelnemers bij een pensioenfonds die premievrijstelling hebben wegens arbeidsongeschiktheid. Zie mijn blog Netto partnerpensioen geen oplossing voor arbeidsongeschikte deelnemer. De staatssecretarissen van SZW en Financiën verwezen in hun antwoord op de vragen hierover steeds naar de mogelijkheid om een nettopensioenregeling af te sluiten in de tweede pijler. Daarbij mag op grond van de Wet Medische Keuringen geen keuring plaatsvinden en kunnen dus ook arbeidsongeschikten een adequate dekking krijgen.

Tijdens de mondelinge behandeling van de Verzamelwet Pensioenen 2014 stelde senator Wobke Hoekstra (CDA) de situatie aan de orde van een werknemer die al meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is en daardoor geen werkgever meer heeft. Ik schreef daarover in mijn blog De toon en de muziek.  Hij vroeg de staatssecretaris van SZW om voor deze specifieke groep nog een keer te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een probleem en wat de oplossing voor dat probleem zou kunnen zijn.

De staatssecretaris antwoordt de Eerste Kamer in een brief van 27 januari. Zij geeft daarbij aan dat in de tweede pijler een keuringsverbod geldt. Als de werkgever die is aangesloten bij een pensioenfonds vanaf 1 januari 2015 ook mensen met een slechte gezondheidsprognose een nettopensioen aanbiedt, behouden deze mensen nabestaandendekking voor het inkomen boven €100.000. Omdat iemand met premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid nog steeds pensioenaanspraken jegens de een pensioenuitvoerder verwerft en daarmee deelnemer is in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet, kan volgens de staatssecretaris ook aan deze deelnemer een aanbod van een nettonabestaandenpensioen worden gedaan. Klijnsma legt de bal terug bij de sociale partners die daarover afspraken kunnen en moeten maken.

De staatssecretaris haalt hier echter het begrip “deelnemer” en “werknemer” door elkaar. Een werknemer in de zin van de Pensioenwet is; ”degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht voor een werknemer”. Een deelnemer in de zin van de Pensioenwet is; “de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder”.
De basis voor pensioenaanspraken – en dus ook voor nettopensioenaanspraken – is de pensioenovereenkomst. Een pensioenovereenkomst is volgens artikel 1 van de Pensioenwet; “hetgeen tussen werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen”. Een arbeidsongeschikte die premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid heeft, is nog steeds deelnemer in de bruto basispensioenregeling. Hij verwerft als gewezen werknemerimmers nog steeds op basis van de bruto basispensioenovereenkomst pensioenaanspraken jegens de pensioenuitvoerder. Als zodanig voldoet hij aan de definitie van deelnemer in artikel 1 Pensioenwet. Meestal eindigt het dienstverband van een arbeidsongeschikte werknemer na twee jaar arbeidsongeschiktheid. Als hij premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid heeft, blijft hij weliswaar deelnemer in de bruto basispensioenregeling, maar is hij geen werknemer meer.

De nettopensioenregeling is een nieuwe, afzonderlijke en zelfstandige pensioenregeling. Daar moet dus ook een nieuwe, afzonderlijke en zelfstandige pensioenovereenkomst aan ten grondslag liggen. Het feit dat de arbeidsongeschikte nog deelnemer is in de bruto basispensioenregeling doet daar niets aan af. Hij is geen werknemer meer en heeft geen werkgever. Er is dus geen partij die hem als werkgever een netto pensioenovereenkomst kan aanbieden en hij kan die niet als werknemer aanvaarden. Er kan dus geen nettopensioenovereenkomst tot stand komen. Het pensioenfonds voert slechts de pensioenovereenkomst uit en is niet de partij die hem aanbiedt en afsluit. Dat is de werkgever en die is er niet meer. De bal ligt dus in eerste instantie nadrukkelijk niet bij de sociale partners, maar bij de bewindslieden. Pas als die voor pensioenfondsen een overgangsregeling maken zoals die ook voor rechtstreeks verzekerde regelingen geldt, kunnen de sociale partners hun verantwoordelijkheid nemen.

 

010215