De AOW is geen Haarlemmer olie
In de discussie over het pensioenstelsel in Nederland is recent de AOW op drie verschillende manieren betrokken als mogelijke oplossing voor de pensioenopbouw van zware beroepen en zzp’ers. De bedenkers van deze oplossingen verdienen lof en krediet voor hun creatieve suggesties. De AOW is echter geen Haarlemmer olie en vanuit zijn aard niet geschikt voor het oplossen van deze problematiek. Dat moet – en kan – gebeuren in de tweede en derde pijler van ons pensioenstelsel.
Dit voorjaar presenteerden sociale partners in de bouw en infra sector een onderhandelingsresultaat voor een cao waarin zij gezamenlijk pleiten voor een flexibele AOW, die kan ingaan na 45 gewerkte jaren. Vervolgens stelden de economen Van der Gaag en De Beeren op 31 juli jl. op het platform MeJudice voor om de AOW-ingangsdatum afhankelijk te maken van het opleidingsniveau. Tenslotte lanceerde Zelfstandigen Bouw vorige week het plan om zzp’ers vrijwillig extra te laten storten in de AOW, zodat zij op hun AOW-ingangsdatum een hogere uitkering krijgen.
Het streven om iets te doen aan de pensioenen voor zware beroepen en zzp’ers is op zich loffelijk en verdient steun. Maar de AOW is daarvoor niet het juiste vehikel.
De AOW is een volksverzekering op basis van het omslagstelsel. Dat betekent enerzijds dat iedere ingezetene van Nederland recht heeft op een AOW-uitkering, ongeacht het aantal werkzame jaren. Ook iemand die nooit betaald werk heeft verricht, krijgt een volledige AOW-uitkering. Anderzijds betekent dit dat de AOW-uitkeringen voor de nu uitkeringsgerechtigden gefinancierd worden door de premies en belasting die de nu werkenden betalen. Daarmee is de AOW per definitie ongeschikt om de positie van zware beroepers en zzp’ers te verbeteren.
Minister Koolmees verwoordde het eind mei in antwoord op Kamervragen naar aanleiding van de cao in de bouw heel goed. Hij gaf aan dat het koppelen van de AOW-leeftijd aan het arbeidsverleden van 45 jaar geen begaanbare weg is en haaks staat op het karakter van de AOW. Hij wijst er op dat de AOW een volksverzekering is die voor iedereen een basisvoorziening biedt afhankelijk van het aantal jaren dat men in Nederland heeft gewoond en verzekerd is geweest. Hij geeft terecht aan dat het arbeidsverleden hierbij geen rol speelt.
In het plan van Van der Gaag en De Beeren is sprake van drie verschillende AOW-ingangsdata. Een voor laagopgeleiden, een voor middelbaaropgeleiden en een voor hoogopgeleiden. Afgezien van het feit dat ik een enorme hekel heb aan de term ‘laagopgeleiden’ – laten we deze mensen alsjeblieft recht doen door het te hebben over ‘praktisch opgeleiden’ – is ook dit plan lastig uitvoerbaar. De landelijke overheid weet niet van alle Nederlanders welke opleiding zij hebben. Het ministerie van SZW houdt dat niet bij. Het CBS registreert gegevens over onderwijsniveau, maar die zijn geanonimiseerd. Het ministerie van Onderwijs heeft een diplomaregister, maar dat gaat niet ver genoeg terug, om van de huidige 60-plussers te kunnen bepalen in welke AOW-categorie zij vallen. Diploma’s van universiteiten en hbo’s worden sinds 1996 bijgehouden en van het mbo pas sinds 2007. Bovendien kan dit plan de prikkel wegnemen om ‘een leven lang te leren’ zoals het kabinet propageert.
Het wat mij betreft meest opmerkelijke plan is het plan van Zelfstandigen Bouw. Individueel bijsparen staat per definitie op gespannen voet met een op basis van het omslagstelsel gefinancierde uitkering. Uit een nadere toelichting in het FD blijkt dat het inderdaad de bedoeling is om ook deze aanvullende uitkering voor de zzp’er op omslagbasis te financieren. Volgens Zelfstandigen Bouw-vertegenwoordiger Verhoef hoeven er hierdoor geen beleggingsrisico’s te worden genomen en is de uitvoering goedkoop. Het risico dat als de ene generatie extra premie betaalt maar de volgende niet, er onvoldoende geld is om de spaarzame generatie een hogere uitkering te geven, moet de overheid maar oplossen volgens Verhoef.
'Hoe de overheid dat doet, moet zij zelf weten', zegt hij. 'Werkenden kopen met de extra premie bij de overheid het recht op een waardevaste extra uitkering. De overheid is schatje-schatje rijk. Het is aan haar of zij die premies in een apart potje stopt.' Afgezien van de vraag of de overheid inderdaad zo ‘schatje-schatje rijk’ is – de staatsschuld bedraagt momenteel € 416 miljard – is een veel principiëler punt of het aan de overheid is om uit de algemene middelen een uitkering voor een beperkte groep te garanderen. Ik ben zeer voor solidariteit, maar deze mate is wat mij betreft niet vanzelfsprekend.
En daarbij komt dat de extra rechten die de zzp’er op vrijwillige basis inkoopt, hierdoor onderdeel worden van de politieke besluitvorming. Zit de zzp’er daar op te wachten voor zijn individuele aanvulling op zijn oudedagsvoorziening? De overheid bepaalt de hoogte van de AOW, de ingangsdatum en de mate waarin de uitkering waarde- of welvaartsvast wordt gehouden. We weten uit het verleden hoe betrouwbaar de overheid op dit vlak is. ‘Mensen hechten waarde aan zekerheid’ zegt Verhoef ter onderbouwing van zijn plan. ‘Dat bieden fondsen en verzekeraars niet’. Juist verzekeraars kunnen deze zekerheid wel bieden. Maar weten als geen ander hoe kostbaar het is om langjarige nominale garanties te bieden. En bieden daarom inmiddels de keuze tussen een relatief lage, maar zekere uitkering, of een wat hogere iets minder zekere uitkering. De keus is aan de klant of en in welke mate hij risico wil lopen en welke kosten hij voor welke mate van zekerheid wil betalen. Verhoef legt deze garantiekosten bij de overheid. En dat is wel een hele makkelijke oplossing. De kans dat de overheid de extra uitkeringen minder dan waardevast verhoogt, acht de hij uitgesloten. 'Het is sinds de invoering van de AOW nog nooit gebeurd dat die niet is mee gestegen met de prijsstijgingen', aldus Verhoef.
Deze stelling is aantoonbaar onjuist. De CPB-ers Van Vuuren en Dekker beschreven op MeJudice in 2011 dat de AOW sinds de invoering gemiddeld gesproken weliswaar harder is gestegen dan de prijzen, maar dat dit zeker niet altijd het geval was. De AOW is in beginsel gekoppeld aan het minimum loon, al is die koppeling in financieel zware tijden ook wel eens losgelaten. In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw was sprake van nominale bevriezing van het minimumloon en in 1994 was de stijging van het minimumloon niet toereikend om prijscompensatie te bieden. In de periode 1985-1995 bleef de netto AOW met 20-30% achter bij de verdiende lonen.
Kortom; het is niet zo eenvoudig om de positie van zware beroepers en zzp’ers via de AOW te verbeteren. De AOW is geen Haarlemmer olie en vanuit zijn aard ongeschikt om koppelingen met het arbeidsverleden te leggen en/of vrijwillige bijspaarmogelijkheden te bieden. De oplossing ligt dan ook, zoals ik al eerder betoogde, niet in de eerste pijler, maar in de tweede. Bijvoorbeeld door zzp’ers toegang te verlenen tot de PPI. Dat is vrij eenvoudig te realiseren en de PPI is bij uitstek geschikt als uitvoerder voor individuele aanvullende pensioenopbouw voor de zzp’er.
16082018