De andere kant van de medaille

Variabele uitkeringen afgelopen vijf jaar gemiddeld 40% hoger dan vaste uitkering

Leestijd: 4,5 minuten

Het nieuwe pensioenstelsel creëert de solidaire premieovereenkomst. Kenmerk daarvan is dat voor iedere gepensioneerde sprake is van variabele pensioenuitkeringen. Tweede Kamerlid en pensioendeskundige (dat staat niet ter discussie) Pieter Omtzigt stelde onlangs Kamervragen aan minister Schouten van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Aanleiding was een artikel in Pensioenpro dat verwees naar een rapport  van pensioenconsultant Bell getiteld ‘Lifecycles 2022’. De conclusie van het rapport was dat variabele pensioenuitkeringen volgend jaar tot wel 10% omlaag gaan. Bij het effect  van variabele uitkeringen moeten we echter niet naar een enkel jaar kijken, maar naar de volledige uitkeringsduur. En wat blijkt? De andere kant van de medaille is dat in de afgelopen vijf jaar een deelnemer die koos voor een variabele uitkering gemiddeld ruim 40% meer pensioen ontving dan iemand in vergelijkbare omstandigheden die koos voor een vaste uitkering.

In de hem bekende ronkende bewoordingen vroeg Omtzigt; “Denkt u niet dat een mogelijke daling van pensioenuitkeringen met wel 10% bij een inflatie van ook ruim 10% tot veel onrust zal leiden bij gepensioneerden? Wat zou dat volgens u doen met het vertrouwen in het pensioenstelsel?”

Schouten geeft in haar antwoorden aan dat zij de kans op een dergelijke daling, in het nieuwe stelsel niet erg hoog acht. Zij wijst op de diverse mechanismen in de pensioencontracten in het nieuwe stelsel, waarmee verlaging van pensioenen kunnen worden beperkt, zelfs in economisch slechte jaren. Zoals de mogelijkheid om vanuit de solidariteitsreserve de variabele uitkeringen uit hoofde van een solidaire premieovereenkomst  te compenseren, en/of het spreiden van financiële schokken over maximaal tien jaar. Tenslotte wijst ze erop dat er een passend risicoprofiel voor de uitkeringsfase moet worden gehanteerd en dat ook de huidige uitkeringsovereenkomst gevoelig is voor aandelenkoersen en de risicovrije rente.

Met dit laatste slaat de minister de spijker op zijn kop. De introductie van de Wet verbeterde premieregeling in 2017 biedt nu juist een alternatief voor de relatief lage vaste uitkeringen die een pensioengerechtigde in die jaren kreeg voor zijn pensioenkapitaal als hij dat op zijn pensioeningangsdatum omzette in een levenslange periodieke uitkering. Dit ene aankoopmoment dat de hoogte van alle toekomstige uitkeringen bepaalt, werd in brede kring als ongewenst gezien omdat de pensioengerechtigde niet profiteert van een stijging van de rente. De memorie van toelichting bij de Wet verbeterde premieregeling rekent voor dat een verlaging van de rente met 1%-punt leidt tot een lagere pensioenuitkering van 10-14%. En het omgekeerde is ook waar natuurlijk. Stijging van de rente met 1%-punt levert een navenante verhoging van het pensioen op.

Ik begrijp de zorg over mogelijk forse dalingen overigens heel goed. Een mogelijke daling is inderdaad onderdeel van een variabele uitkering, al leidt hij in de meeste gevallen door de door Schouten genoemde mitigerende maatregelen niet tot de door Omtzigt geschetste cijfers. En dalende pensioenuitkeringen vindt niemand leuk. Maar er is natuurlijk nog een andere kant van de medaille, waar Omtzigt en het rapport geen aandacht aan besteden; de mogelijkheid dat de uitkeringen omhoog gaan. Iets wat bij de vaste uitkering per definitie niet het geval is.

De oplossing van de Wet verbeterde premieregeling is het ook na pensioeningangsdatum blijven ‘doorbeleggen’ van het pensioenkapitaal waardoor de pensioenuitkeringen de ontwikkelingen van de financiële markten volgen. En die kunnen zowel positief als negatief zijn. Dat is nu juist een van de aantrekkelijke kanten van een variabele uitkering. In tegenstelling tot de klassieke vaste uitkeringen, kan een variabele uitkering stijgen als de financiële markten zich positief ontwikkelen. En dat is exact wat er sinds de invoering van de Wet verbeterde premieregeling in 2017 gebeurde.

Een deelnemer die in 2017 een pensioenkapitaal van € 200.000 omzette naar een vaste levenslange uitkering kreeg daarvoor op basis van de toen geldende tariefgrondslagen een gegarandeerde levenslange uitkering van ongeveer €  690 per maand. Dit bedrag wijzigt de rest van zijn leven dus niet meer. Het blijft, in goede en in slechte tijden, € 690 per maand. Als deze deelnemer op basis van hetzelfde pensioenkapitaal had gekozen voor een  variabele uitkering, was zijn uitkering in het eerste jaar € 980 geweest. Dit initiële verschil wordt met name veroorzaakt door de kosten die een levenslange garantie meebrengt. Op basis van de ontwikkelingen op de financiële markten kreeg hij in 2018 8,3% meer pensioen. In 2019 8,2% minder, in 2020 6,3% meer, in 2021 1,2% minder en in 2022 18,83% meer. Weliswaar een fluctuerende uitkering, maar gemiddeld € 300 per maand meer dan de vaste uitkering. Aan vaste uitkeringen zou hij in het totaal in de periode 2017-2022 ruim € 41.200 aan pensioenuitkeringen hebben gekregen. De variabele uitkering leverde in het totaal over dezelfde periode bijna € 71.000 op.

De kans dat de variabele uitkering in 2023 daalt, lijkt me reëel. Daar moet je eerlijk in zijn. Maar ten opzichte van de vaste uitkering is er nog een marge van bijna 40%! Dus zelfs in het door Omtzigt geschetste doemscenario, is de variabele uitkeringsgenieter over het geheel beter af dan de gepensioneerde met een vaste uitkering. En zo moet je het ook zien. Zelfs als het eerste jaar al een negatief resultaat oplevert. Dan kan ik de toekomst weer bijtrekken als de financiële markten zich herstellen.

Waar het mijns inziens echt om gaat is om er enerzijds voor te zorgen dat door de genoemde mitigerende maatregelen geen sprake kan zijn van een structureel slechter resultaat voor een variabele uitkering ten opzichte van de vaste uitkering en anderzijds de gepensioneerden zodanige informatie te geven dat zij hun pensioenresultaat over een langere periode kunnen vergelijken met een vaste uitkering. Dan wil ik nog wel eens  zien welke kant van de medaille dan de voorkeur krijgt.

18102022