Bier en pleepapier
Nieuwe partnerdefinitie leidt tot onbedoelde bijzondere partnerpensioenen

Leestijd: 3 minuten

Het concept wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen, zoals minister Koolmees dat in december 2020 ter consultatie voorlegde, voorziet in een uitbreiding van het partnerbegrip in pensioenregelingen. Op zich een nobel streven. Maar door de gekozen formulering schiet het zijn doel voorbij en ontstaan onbedoelde bijzondere partnerpensioenen bij samenlevingsverbanden zoals studentenhuizen en andere leefvormen.

Naast de echtgenoot of geregistreerde partner is straks ook de meerderjarige persoon (enkele familiaire uitzonderingen daargelaten) die met een werknemer of gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, partner in de zin van de Pensioenwet. Van een gezamenlijke huishouding is ook sprake als de betrokkenen ten minste zes maanden samenwonen en “blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins”.

Volgens de concept memorie van toelichting beoogt dit onderdeel op dit punt meer eenduidigheid te creëren door; “expliciet in de wet te verankeren wanneer ongehuwden en mensen zonder geregistreerd partnerschap toch als partner worden aangemerkt en derhalve in aanmerking komen voor partnerpensioen”. Het concept wetsvoorstel bepaalt verder dat, als sprake is van een partnerpensioen, geen onderscheid gemaakt wordt al naar gelang het type partnerrelatie. Ik kan dit niet anders lezen dan dat iemand die aan de definitie van partner voldoet van rechtswege een partnerpensioen krijgt.

Dat betekent dat door de gekozen definitie van een gezamenlijke huishouding bijvoorbeeld in een studentenhuis samenwonende studenten geconfronteerd worden met mogelijke bijzondere partnerpensioenen als één van hen het huis verlaat. Een student woont veelal een aantal jaren in een studentenhuis. In ieder geval langer dan zes maanden. Uit eigen ervaring weet ik dat in dergelijke huizen veelal sprake is van een gemeenschappelijke huiskas, waaruit de gezamenlijke boodschappen worden gefinancierd. Met name het permanent in voldoende mate aanwezig zijn van bier en pleepapier is voor het gemiddelde studentenhuis een bestaansvoorwaarde.Wat dat betreft geven de huisgenoten zeker blijk van zorg voor elkaar!  Maar ook andere zaken  zoals – gelukkig maar – schoonmaakartikelen, internet- en tv-abonnement en gezamenlijke maaltijden bekostigen de bewoners uit deze gemeenschappelijke pot. Alle huisgenoten leveren dus een bijdrage in de kosten van de huishouding. Dat betekent dat een huisgenoot die, bijvoorbeeld door het vervullen van een studentenassistentschap, deelneemt in de pensioenregeling van het ABP ineens een pensioengerechtigde partner heeft. Het wetsvoorstel houdt er al rekening mee dat er meerdere personen kwalificeren als partner en bepaalt daarom dat een werknemer of gewezen werknemer op enig moment slechts één partner kan hebben. Indien een werknemer of gewezen werknemer meer dan één partner heeft, is de partner uit de oudste verbintenis de partner in de zin van de Pensioenwet. Kortom de huisgenoot met wie de vertrekkende student het langste samenwoont, is zijn partner in de zin van de Pensioenwet en kan derhalve, in mijn voorbeeld bij het ABP, een bijzonder partnerpensioen claimen.

Overigens speelt dit probleem natuurlijk niet alleen bij studentenhuizen, maar bij iedere leefvorm waarbij meerdere personen een huishouden vormen. Tegenwoordig is het helemaal in om – ongeacht waar je studeerde - na je opleiding naar Amsterdam te verhuizen. Ook daar vormen voormalige studenten dan gezamenlijke huishoudens waarin ze samen de huur opbrengen en de boodschappen (in dat stadium meestal niet alleen meer bier en WC-papier) financieren. En uiteraard hoef je geen student te zijn (geweest) om met een aantal vrienden of vriendinnen in een huis te gaan wonen op basis van een gezamenlijke bijdrage in de kosten van de huishouding. In deze gevallen is de kans dat de huisgenoten inmiddels werken en deelnemen in een pensioenregeling die ook voorziet in een partnerpensioen, beslist niet ondenkbeeldig.

Om te voorkomen dat ABP en andere pensioenuitvoerders het erg druk krijgen met het administreren van vele kleine bijzondere partnerpensioenen en om de relaties in studentenhuizen niet onnodig op scherp te zetten, lijkt het me verstandig dat de wetgever de definitie van een gezamenlijke huishouding heroverweegt en aanscherpt. Kunnen de studenten rustig samen bier blijven drinken en zorgen voor een schone plee.

18022021