Ballen

Op 10 oktober 2017 presenteerden VVD, CDA, D66 en ChristenUnie het regeerakkoord “Vertrouwen in te toekomst”. Van de 68 pagina’s gaan er krap 2 over pensioen. Maar daarin zegt het kabinet wel wat. In eerdere blogs riep ik partijen op politieke moed te tonen en over hun eigen schaduw heen te springen en gaf ik aan de gewenste oplossing helemaal niet zo ingewikkeld is, als de fiscale grenzen voor premieovereenkomsten wat opgerekt worden.

En dat is precies wat het regeerakkoord nu doet. Wat dat betreft toont het nieuwe kabinet ballen en geeft het in een ogenschijnlijk simpele zinnetje de aanzet voor een majeure verandering in ons pensioenstelsel, waar ik al eerder voor pleitte. Chapeau en hulde!

Pensioen is een arbeidsvoorwaarde die sociale partners in onderling overleg invullen. De overheid gaat daar in beginsel niet inhoudelijk over, maar stelt wel de – met name fiscale – kaders. Door aan de fiscale knop te draaien, kan de overheid grote invloed uitoefenen. Het regeerakkoord stelt op blz. 29; “Voor alle contracten wordt een leeftijdsonafhankelijke premie verplicht en krijgen de deelnemers een opbouw die past bij de ingelegde premie”. In deze blog doe ik een voorzet hoe dit systeem verder uitgewerkt kan worden binnen de huidige sociale verhoudingen.

In Pensioenwettermen is het door het kabinet voorgestelde contract een premieovereenkomst. Daarmee slaat het kabinet drie vliegen in één klap; de doorsneepremie wordt afgeschaft, er is sprake van een systeem met degressieve opbouw, zonder dat daarbij sprake is van leeftijdsdiscriminatie. De fiscale omkeerregel geldt alleen nog voor premieovereenkomsten met een voor iedereen zelfde percentage van de pensioengrondslag als beschikbare premie. Andere pensioensystemen, zoals eindloon, middelloon of beschikbare premieregelingen met een stijgende premie, kunnen sociale partners uiteraard nog overeenkomen, maar hebben geen fiscale faciliteiten.

Binnen dit nieuwe fiscale kader, kunnen sociale partners hun eigen invulling geven. Uitgangspunt is daarbij wat mij betreft een voor iedereen beschikbare premie in de vorm van vast percentage van de pensioengrondslag, ongeacht leeftijd. Het ministerie van Financiën stelt dit percentage eens in de vijf jaar vast op basis van de levensverwachting en de marktrente. Met dit percentage haalt iemand met een gemiddeld carrièreverloop na 40 jaar een pensioenambitie van 75% van zijn gemiddelde salaris.

Deze vaste premieovereenkomst kent vier varianten, afnemend in zekerheid en oplopend in kans op een hoger pensioen;

1.       de premie wordt direct omgezet in een aanspraak op een levenslange periodieke uitkering die ingaat op de pensioeningangsdatum;

2.       de premie wordt gebruikt om een in euro’s gegarandeerd kapitaal op te bouwen, dat op de pensioeningangsdatum wordt omgezet in een levenslange vaste periodieke uitkering;

3.       de premie wordt gebruikt om een niet gegarandeerd pensioenbeleggingskapitaal op te bouwen, dat op de pensioeningangsdatum wordt omgezet in een levenslange vaste periodieke uitkering;

4.       de premie wordt gebruikt om een niet gegarandeerd pensioenbeleggingskapitaal op te bouwen, dat op de pensioeningangsdatum wordt omgezet in een levenslange variabele periodieke uitkering, zoals geïntroduceerd in de Wet verbeterde premieregeling.

Met deze vier varianten worden de door de SER benoemde varianten I en IV gerealiseerd, zonder dat daarbij het gevaar van leeftijdsdiscriminatie bestaat. Alle varianten kunnen collectief worden uitgevoerd, zowel door pensioenfondsen als door pensioenverzekeraars en (deels) PPI-en. Beleggingsrisico, kort- en langlevenrisico worden in meer of mindere mate collectief gedeeld, zodat ook sprake is van solidariteit binnen het collectief. Hiermee voldoen ze aan de door de staatssecretaris van SZW in de Perspectiefnota Toekomst pensioenstelsel geschetste uitgangspunten. Sociale partners stellen uit deze vier varianten pensioencontracten samen die tegemoetkomen aan de hoeveelheid zekerheid en solidariteit die zij wensen

Binnen de huidige Pensioenwet, zijn alle vier de voorgestelde varianten al mogelijk. De enige noodzakelijke wetswijziging is een aanpassing van de Wet op de loonbelasting waardoor de omkeerregel alleen geldt voor de vaste premieovereenkomst. Het concept regeerakkoord geeft aan dat het kabinet deze kant op wil. En dat getuigt zoals gezegd van politieke moed, of korter door de bocht van “ballen”.

Ik besef me terdege dat mijn voorstel niet alle problemen oplost. In variant 1 bijvoorbeeld blijft het rente- en langlevenrisico bij de pensioenuitvoerder liggen en kan dus nog steeds sprake zijn van afstempeling door het pensioenfonds. Maar het is in ieder geval volstrekt transparant hoe veel zo’n regeling kost. En het probleem in de lang slepende discussie over het pensioenstelsel is nu juist dat we proberen alle problemen (rente, langleven, AOW-leeftijd, zware beroepen en ZZP’ers) in een keer op te lossen. En dat is onmogelijk. Het regeerakkoord biedt de opening om het proces weer op gang te brengen.

De regeringspartijen nemen hun verantwoordelijkheid. Hopelijk volgen de sociale partners. 

 

11102017