Afkoopmoment lijfrente is moment waarop afkoopverzoek is gedaan en niet het moment waarop verzekeraar uitbetaalt.
Datum: 15 september 2023
Leestijd 3 minuten
Afkoop lijfrenteverzekering in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. Voor het antwoord op de vraag wanneer de lijfrente is afgekocht is niet het moment van betaling door de verzekeraar bepalend, maar het moment waarop het afkoopverzoek is gedaan. En toen had belanghebbende de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt en is er dus geen revisierente verschuldigd.
Afkoop lijfrente; revisierente
Y heeft een lijfrentepolis bij een levensverzekeraar. In de periode 2000-2006 betaalde zij daarvoor in totaal bijna € 6.400 premie. In 2016 raakt Y langdurig arbeidsongeschikt.
In december 2017 verzoekt Y de verzekeraar om de lijfrente af te kopen. De verzekeraar honoreert dit verzoek pas na een herhaalde medische keuring en keert de afkoopwaarde van ruim € 7.000 uit in april 2019. De verzekeraar houdt hierop 52% loonheffing in.
Y geeft de uitkering aan in haar aangifte inkomstenbelasting 2019, zonder daarbij revisierente in aanmerking te nemen. De inspecteur wijkt af van de aangifte en geeft een beschikking revisierente af, waarin hij ruim € 1.400 aan revisierente vaststelt. Y maakt hiertegen bezwaar dat de inspecteur afwijst. Hij handhaaft de aanslag en de beschikking revisierente. Y stelt daartegen beroep in bij de rechtbank Gelderland.
Afkoop lijfrente; geen revisierente
Afkoop van een lijfrente leidt er in beginsel toe dat 20% revisierente is verschuldigd (artikel 30i, eerste lid onderdeel b Algemene wet inzake rijksbelastingen). Artikel 3.133 Wet inkomstenbelasting 2001 kent in het negende lid twee belangrijke uitzonderingen op deze hoofdregel. Er is geen revisierente verschuldigd als de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij de betaalde premies niet in aftrek bracht, of als hij de lijfrente afkoopt vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid mits hij op het moment van de afkoop de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid van de AOW nog niet heeft bereikt.
Y stelde dat zij de premies in de periode 2000-2006 niet in aftrek bracht. Omdat zij de belastingaangiften over die jaren niet meer had, kon zij dit echter niet bewijzen. Volgens de rechtbank moet Y aannemelijk maken dat zij voldoet aan de voorwaarden voor het maken van de uitzondering als bedoeld in artikel 3.133, negende lid Wet IB 2001. Y onderbouwde haar stelling niet met stukken, zodat zij niet aannemelijk maakte dat zij de premies niet in aftrek bracht. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
Blijft over de vraag of Y voldoet aan de tweede uitzondering, afkoop vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.
Afkoop vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid
Y stelt dat zij de lijfrente afkocht in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. Door haar arbeidsongeschiktheid werd haar dienstverband beëindigd en raakte zij de hypothecaire geldlening kwijt die haar werkgever haar in het kader van de arbeidsvoorwaarden verstrekte. Y kon bij een andere geldverstrekker een nieuwe hypotheek afsluiten, maar moest daarvoor ruim
€ 54.000 aan eigen geld inbrengen. Dit betaalden Y en haar echtgenoot uit spaargeld en een lening van hun dochter. Om deze lening terug te betalen, vraagt Y in december 2017 aan de verzekeraar om de lijfrente af te kopen. De verzekeraar keert pas in april 2019 de afkoopwaarde uit. Y bereikte in december 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd. De inspecteur stelt dat weliswaar niet in geschil is dat sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 3.133 negende lid Wet IB 2001, maar dat Y de lijfrente afkocht ná het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Daardoor voldeed zij volgens hem niet aan de tweede voorwaarde dat afkoop plaats moet vinden vóór de AOW-gerechtigde leeftijd.
Volgens de rechtbank moet de passage “op het moment van afkoop” in artikel 3.133, negende lid Wet IB 2001 zo worden uitgelegd dat voor het antwoord op de vraag wanneer de lijfrente is afgekocht niet het moment van betaling van de aanspraak door de verzekeraar bepalend is, maar het moment waarop het verzoek is gedaan. Deze interpretatie sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij de uitleg van de eerste voorwaarde dat sprake moet zijn van langdurige arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt evenmin gekeken naar het moment van uitbetalen door de verzekeraar, maar naar een eerder moment. Bovendien sluit deze uitleg volgens de rechtbank aan bij de bedoeling van de wetgever dat de uitzondering van toepassing is voor personen die om afkoop van hun lijfrente verzoeken omdat zij in financiële problemen zijn geraakt door langdurige arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank oordeelt dat Y aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verzekeraar eind 2017 verzocht om de lijfrente af te kopen en dat zij de lijfrente afkocht vanwege de financiële gevolgen van haar langdurige arbeidsongeschiktheid die ontstond in 2016. De rechtbank stelt vast dat Y eind 2017 nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt. Dat gebeurde pas een jaar later. Y voldeed dus volgens de rechtbank aan de twee voorwaarden voor het maken van de uitzondering en de beschikking revisierente is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte vastgesteld. De rechtbank vernietigt de beschikking dan ook.
Commentaar
Naast de in de uitspraak genoemde voorwaarden geldt nog als aanvullende eis dat de afkoopwaarde niet hoger mag zijn dan € 45.722 (2023). Daarnaast moet de belanghebbende een verklaring van een arts hebben waaruit blijkt dat hij de komende twaalf maanden niet in staat is zijn hoofdberoep of hoofdwerkzaamheid volledig uit te voeren.
Y voldeed aan al deze voorwaarden, maar had de ‘pech’ dat door de aanvullende herhaalde medische keuringen zij in de periode tussen het verzoek om afkoop en de uitbetaling van de afkoopsom de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte. Het is overigens volledig begrijpelijk dat de verzekeraar deze keuringen vroeg. Een lijfrente eindigt door het overlijden van de lijfrentegerechtigde. De hoogte van de uitkeringen en de afkoopwaarde bepaalt de verzekeraar op basis van de gemiddelde levenskansen van zijn totale bestand. Iemand die langdurig arbeidsongeschikt is, heeft doorgaans een slechtere levensverwachting dan de gemiddelde Nederlander. De contante waarde van de toekomstige uitkeringen is dan ook lager dan op basis van deze gemiddelden. Om de verzekeringstechnisch juiste afkoopwaarde te bepalen, is aanvullende medische informatie vereist.
Maar, uiteindelijk oordeelt de rechtbank op basis van de bedoeling van de wetgever – het langdurig arbeidsongeschikten in staat stellen om eerder over hun lijfrentekapitaal te beschikken zonder fiscale sancties – dat Y in aanmerking komt voor afkoop zonder revisierente. En daar kan een ieder vrede me hebben gezien de omstandigheden van het geval, lijkt me.
Auteur: Herman Kappelle.
Bron: Rechtbank Gelderland, 22 augustus 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:4759
Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 15 september 2023
Samenvatting:
Afkoop lijfrenteverzekering in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. Voor het antwoord op de vraag wanneer de lijfrente is afgekocht is niet het moment van betaling door de verzekeraar bepalend, maar het moment waarop het afkoopverzoek is gedaan. En toen had belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt en is er dus geen revisierente verschuldigd.