Pensioen en lage rente; geen uniek verzekeraarsprobleem 

Onlangs besteedde het t.v.-programma EenVandaag aandacht aan de lage rente en de invloed daarvan op pensioenen (http://bit.ly/1f27fDp). Terecht, want de extreem lage rente is een serieus probleem. Pensioengerechtigden die hun pensioenkapitaal nu moeten omzetten in een levenslang pensioen krijgen een (veel) lagere uitkering dan zij verwachtten. Onterecht wekt EenVandaag echter de indruk dat dit een probleem zou zijn dat zich louter bij verzekeraars voordoet en dat pensioengerechtigden bij verzekeraars geen zekerheid krijgen. Wat is waar en wat niet?

De reportage begint met de constatering dat naar schatting een half miljoen Nederlanders hun pensioen hebben opgebouwd bij een verzekeraar. “En die krijgen fors minder uitgekeerd dan waar ze op hadden gerekend”. Niet waar: bijna een miljoen Nederlanders bouwt hun pensioen op bij een verzekeraar. Daarvan zijn er inderdaad ongeveer 500.000 die dit doen in een premieovereenkomst. Die hebben op hun pensioeningangsdatum last van de lage rente, de overige half miljoen dus niet. Die krijgen gewoon wat hun is beloofd op basis van hun salaris-diensttijd regeling, het opbouwpercentage per dienstjaar en het aantal dienstjaren.

De voice-over gaat verder; “De meeste mensen sparen voor hun pensioen via een pensioenfonds”. Waar: er zijn ruim 5,6 miljoen deelnemers die hun pensioen bij een pensioenfonds opbouwen tegenover bijna 1 miljoen deelnemers aan rechtstreeks verzekerde regelingen. “De uitkeringen staan dan min of meer vast” vervolgt de sonore stem. Niet waar: in zijn algemeenheid geldt dat pensioenfondsen – anders dan verzekeraars – zelfs ingegane pensioenuitkeringen mogen verlagen als de dekkingsgraad daartoe noopt. Maar ook bijna een half miljoen deelnemers bij pensioenfondsen heeft een beschikbare premieregeling. Zij lopen dus tegen precies dezelfde problemen aan als ze hun pensioenkapitaal in tijden van lage rente moeten omzetten in een direct ingaand pensioen. En, zoals gezegd, er zijn ongeveer evenveel deelnemers bij een pensioenfonds met een beschikbare premie regeling als rechtstreeks verzekerden.

“Als je werkgever niet is aangesloten bij een pensioenfonds, kun je een pensioen regelen bij een verzekeraar.Waar: pensioenverzekeraars voeren bijna 41.000 contracten uit. Pensioenfondsen 540 regelingen. “De hoogte van het pensioen is dan afhankelijk van de rente op het moment dat je met pensioen gaat”. Niet waar: de rente op pensioendatum is alleen een beslissende factor bij beschikbare premieregelingen of kapitaalovereenkomsten. Dan is sprake van een pensioenkapitaal dat op basis van de op pensioeningangsdatum geldende rente moet worden omgezet in een levenslange periodieke uitkering. Ruim 60% van de door verzekeraars uitgevoerde regelingen is inderdaad een beschikbare premie of kapitaalovereenkomst. Bij pensioenfondsen is ruim 8% een premie- of kapitaalovereenkomst. Maar, in bijna 30% van de door verzekeraars uitgevoerde pensioenregelingen is sprake van middelloonregeling en bijna 7% is een eindloonregeling. Bij deze regelingen krijgt de deelnemer al gedurende de opbouwfase een gegarandeerde aanspraak op een uitgestelde levenslange periodieke uitkering, die niet afhankelijk is van de rentestand op de pensioeningangsdatum. Het renterisico ligt volledig bij de verzekeraar. 

EenVandaag lijkt ervan uit te gaan dat verzekeraars alleen maar premieovereenkomsten uitvoeren en pensioenfondsen alleen maar uitkeringsovereenkomsten. En dat deelnemers aan een verzekerde regeling dus per definitie het renterisico lopen op pensioeningangsdatum en deelnemers bij een pensioenfonds nooit. Dat is aantoonbaar onjuist. Het is niet de uitvoerder die dit probleem veroorzaakt, maar de soort regeling. Zowel pensioenfondsen als verzekeraars voeren premieovereenkomsten en uitkeringsovereenkomsten uit. Bij uitkeringsovereenkomsten garandeert de pensioenverzekeraar de uitkering met een zekerheidspercentage van 99,5%. Pensioenfondsen bieden 97,5% zekerheid. In zoverre is de zekerheid bij een verzekeraar dus groter. Maar, zekerheid en garanties kosten geld. Dat is inmiddels voor iedereen duidelijk. De vraag is of de werkgevers en de deelnemers dit er voor over hebben om deze zekerheid te krijgen. Is dat niet het geval, dan kiest men voor een beschikbare premieregeling, met het renterisico van dien. Maar dat kan je de pensioenuitvoerders niet verwijten! Die voeren uit wat werkgevers en werknemers samen overeenkomen.

Het is dan ook geen uniek verzekeraarsprobleem, maar een probleem dat voortvloeit uit de definitie van pensioen in de Pensioenwet. Ouderdomspensioen is: “Een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de werknemer of de gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom”. In de artikelsgewijze toelichting bij de PW staat hierover; “In de definitie is het begrip ‘geldelijke’ opgenomen omdat een uitkering in natura, een uitkering in beleggingseenheden of gebaseerd op beleggingseenheden niet als pensioen in de zin van de wet wordt aangemerkt. In de definitie is het begrip ‘vastgestelde’ opgenomen om te benadrukken dat de hoogte van de pensioenuitkeringen vanaf de pensioendatum moet vaststaan. De hoogte mag dus na ingang niet meer variëren op basis van een onzekere factor.” 

In de uitzending van EenVandaag kondigde het VVD-Tweede Kamerlid Helma Lodders een initiatiefwet aan om het mogelijk te maken dat een pensioengerechtigde ook na ingang van zijn pensioen kan profiteren van rente- en rendementsontwikkelingen. Dat is een goede zaak. Maar laten we niet vergeten dat rendement een vergoeding is voor risico. Een hoger rendement heeft dus een hoger risico. De pensioenuitkeringen kunnen dus ook omlaag. Het is geen haarlemmerolie en de pensioengerechtigde zal altijd moeten kunnen blijven kiezen voor een nominaal vaste levenslange uitkering. De keuze voor een uitkering die ook na ingang meebeweegt met de rendement mag alleen worden gemaakt na gedegen advies en voorlichting aan de betreffende deelnemer. Die moet goed weten waarvoor hij of zij kiest. 

090615