Doorbeleggen na pensioeningangsdatum; twee aanvullende alternatieven die de moeite van het onderzoeken waard zijn! 

Op 19 december 2014 stuurde staatssecretaris Klijnsma een brief naar de Tweede Kamer over de optimalisering van het wettelijke kader voor premieovereenkomsten.
Het huidige wettelijke kader vormt volgens haar een hindernis om tot een optimaal pensioenresultaat voor de deelnemer te komen. Dat komt doordat een deelnemer in een beschikbare premieregeling verplicht is om zijn pensioenkapitaal op pensioeningangsdatum om te zetten in een levenslange in euro’s luidende uitkering. De hoogte van zijn pensioen is voor de rest van zijn leven vastgesteld op basis van de rente op dat moment. Hij profiteert in de uitkeringsfase  niet van rentestijging en/of hogere beleggingsrendementen. En dat leidt in de huidige periode van lage rente tot zwaar tegenvallende pensioenresultaten. De fiscale premiestaffels gaan immers uit van een rekenrente op pensioeningangsdatum van 4%. Waar krijg je dat nog in de huidige markt? Dat de rente van grote invloed is op de pensioenuitkering is evident. Een 67-jarige met een partner van 64, krijgt voor een pensioenkapitaal van € 100.000 een levenslang ouderdomspensioen van ruim € 6.000 als de rente 4% is. Bij een rente van 3% is dat bijna € 5.400 en bij 2% (zo ongeveer de huidige rente) slechts € 4.750. 

Doorbeleggen na pensioeningangsdatum is een oplossing. Als ook in de uitkeringsfase nog sprake is van (enig) beleggingsrisico, levert dit meer rendement op. Klijnsma geeft twee varianten aan die zij wil (laten) uitwerken. Een contractvorm zonder collectieve risicodeling van beleggingsrisico’s en eentje met collectieve risicodeling. Die laatste verdeelt ze dan weer in twee subvarianten. De deelnemer treedt op de pensioeningangsdatum toe tot het collectief, of hij heeft de mogelijkheid om geleidelijk toe te treden gedurende een periode van maximaal tien jaar voorafgaande aan de pensioenrichtleeftijd. Beide mogelijkheden zijn (weer) met name geschreven vanuit het perspectief van de pensioenfondsen. Maar, zeker bij beschikbare premieregelingen, zijn ook pensioenverzekeraars een belangrijke uitvoerder. Verzekeraars voeren ruim 25.000 beschikbare premieregelingen uit met 476.000 deelnemers. Ongeveer net zo veel deelnemers als bij de 52 door pensioenfondsen uitgevoerde beschikbare premieregelingen (467.000).

Ik pleit er dan ook voor om bij het uitwerken van de voorstellen meer oog te hebben voor de uitvoerbaarheid. Ik heb daarvoor twee voorstellen; uitkeringen in eenheden en een variabele rentevastheidsperiode. 

Uitkeren in eenheden komt naar mijn mening tegemoet aan alle wensen. Er is sprake van doorbeleggen na pensioeningangsdatum zodat een hoger rendement kan worden gemaakt. Er kan sprake zijn van collectieve risicodeling door de sterftewinst ten goede te laten komen aan het fonds. Maar ook van een puur individuele regeling waarbij dit niet het geval is. Door elke jaargang die in een bepaald jaar met pensioen gaat zijn eigen beleggingsfonds te geven, neemt via het life cycle beleggen het risico af naarmate de pensioengerechtigde ouder wordt. Op pensioeningangsdatum zetten we het pensioenkapitaal op basis van de dan geldende tarieven en grondslagen om in een levenslange periodieke uitkering. Krijgt een pensioengerechtigde op basis van de huidige methodiek een ouderdomspensioen van € 10.000 per jaar, in mijn voorstel krijgt hij dan een uitkering op basis van 10.000 eenheden in een beleggingsfonds die in het eerste jaar € 1 waard zijn. Periodiek herrekenen we de koers van de eenheden op basis van het gemaakte rendement en de gedane uitkeringen. Maakt het beleggingsfonds meer rendement dat waarmee bij de bepaling van het aantal eenheden rekening is gehouden, dan stijgt de koersen krijgt de pensioengerechtigde meer in euro’s. Valt het rendement tegen, dan krijgt hij minder. Het beleggingsbeleid op basis van de life cycle methodiek zorgt er voor dat er niet te veel risico wordt genomen. Indien gewenst kan er zelfs sprake zijn van een bodemgarantie van bijvoorbeeld 0%. Maar ook een dergelijke garantie kost geld en drukt dus het rendement. 

Een andere mogelijkheid is de pensioengerechtigde te laten kiezen hoe lang hij de rente wil vastzetten op basis waarvan zijn pensioenkapitaal wordt omgezet naar een periodieke uitkering. Bij hypotheken is dit heel gebruikelijk. Hoe langer je de rente vastzet hoe hoger hij is. Maar je bent wel beschermd tegen rentestijging. Hoe korter je hem vastzet, hoe lager hij is. Maar je profiteert wel van een mogelijke rentedaling. Waarom kan dit systeem ook niet bij pensioenen? Uiteraard blijft het mogelijk om te kiezen voor een levenslange gegarandeerde uitkering. Al zal die op basis van de huidige rentestand relatief laag zijn.  

Ik roep staatssecretaris Klijnsma op om ook deze varianten te betrekken bij haar vervolgonderzoek.

231214